ECLI:NL:GHDHA:2015:1404

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2015
Publicatiedatum
8 juni 2015
Zaaknummer
22-003213-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een ongewenst verklaarde vreemdeling die een gebiedsverbod overtrad en in Nederland verbleef

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in Suriname, was tot ongewenst vreemdeling verklaard en had zich niet aan een opgelegd gebiedsverbod gehouden. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het opzettelijk niet voldoen aan een gebiedsverbod en het verblijven in Nederland als ongewenst vreemdeling. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk het bevel van de burgemeester van 's-Gravenhage had genegeerd, waardoor zij zich in een verboden gebied bevond. Daarnaast was zij zich bewust van haar status als ongewenst vreemdeling, maar had zij nagelaten Nederland te verlaten. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest. Tevens werd de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van één week, omdat de verdachte de voorwaarden niet had nageleefd. Het hof weegt de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee in de strafoplegging, waarbij het gedrag van de verdachte als een gebrek aan respect voor het openbaar gezag werd beschouwd. De verdachte had eerder al meerdere keren onherroepelijk voor soortgelijke feiten een straf opgelegd gekregen, wat de beslissing van het hof verder onderbouwde.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003213-14
Parketnummers: 09-818676-14 en 09-818465-14 (TUL)
Datum uitspraak: 27 maart 2015
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 9 juli 2014 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te Onbekend (Suriname) op [dag] 1965,
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 13 maart 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van voorarrest.
Voorts is met betrekking tot de door de politierechter in de rechtbank Den Haag bij vonnis van 10 juni 2014 onder parketnummer 09-818465-14 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week, de tenuitvoerlegging gelast.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 03 juli 2014 te 's-Gravenhage opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, kenmerk [x] gedaan krachtens 172a van de Gemeentewet, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift, door de burgemeester van 's-Gravenhage, inhoudende dat zij, verdachte, zich in de periode gelegen van 6 juni 2014 tot 6 september 2014 niet mocht bevinden in/op het gebied dat wordt omgeven door de straten Noordwal, Prinsessewal, Hogewal, Scheveningseveer, Mauritskade, Dr. Kuyperstraat, Koninginnegracht, Prinsessegracht, Zwarteweg, Schedeldoekshaven, Spui, Bierkade, Dunne Bierkade, Zuidwal, Buitenom, Lijnbaan, Bij de Westermolens, immers bevond zij, verdachte, zich op 3 juli 2014 om 4.40 uur opzettelijk op de Boekhorststraat, althans op een openbare weg of plaats gelegen in voornoemd gebied;
2.
zij op of omstreeks 03 juli 2014 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl zij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.zij op of omstreeks03 juli 2014 te 's-Gravenhage opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, kenmerk [x] gedaan krachtens 172a van de Gemeentewet, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift,door de burgemeester van

's-Gravenhage, inhoudende dat zij, verdachte, zich in de periode gelegen van 6 juni 2014 tot 6 september 2014 niet mocht bevinden in/op het gebied dat wordt omgeven door de straten Noordwal, Prinsessewal, Hogewal, Scheveningseveer, Mauritskade, Dr. Kuyperstraat, Koninginnegracht, Prinsessegracht, Zwarteweg, Schedeldoekshaven, Spui, Bierkade, Dunne Bierkade, Zuidwal, Buitenom, Lijnbaan, Bij de Westermolens, immers bevond zij, verdachte, zich op 3 juli 2014 om 4.40 uur opzettelijk op de Boekhorststraat, althans op een openbare weg of plaats gelegen in voornoemd gebied;

2.zij op of omstreeks03 juli 2014 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland,als vreemdeling heeft verbleven, terwijl zij wist of ernstige reden had te vermoedendat zij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000,in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift,tot ongewenst vreemdeling was verklaard.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Verweer van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman bepleit dat de aanhouding van de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit onrechtmatig is geweest, aangezien uit artikel 38x van het Wetboek van Strafrecht volgt dat de aanhouding bevolen dient te worden door het openbaar ministerie of een hulpofficier. In het geval van de verdachte is dat niet gebeurd. Hieraan verbindt de raadsman de conclusie dat ter zake van feit 1 het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, dan wel dat de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
Het hof verwerpt dit verweer, nu uit het proces-verbaal aanhouding immers blijkt dat de verdachte op heterdaad als verdachte van overtreding van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht is aangehouden.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl zij weet, dat zij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in Nederland verbleven terwijl zij tot ongewenst vreemdeling was verklaard. Als ongewenst verklaarde vreemdeling mocht de verdachte niet in Nederland verblijven. Hoewel de verdachte dit wist, heeft zij nagelaten te voldoen aan haar verplichting Nederland te verlaten. Daarmee heeft de verdachte het vreemdelingenbeleid van de overheid doorkruist.
Voorts heeft de verdachte een aan haar namens de burgemeester van ‘s-Gravenhage opgelegde gebiedsontzegging overtreden. Dergelijke gebiedsontzeggingen hebben tot doel hinderlijk drankgebruik en drugsgebruik en de handel in drugs in de openbare ruimte tegen te gaan. Door een dergelijk bevel te negeren heeft de verdachte het door de gemeente gevoerde beleid op dat gebied gefrustreerd. Tevens getuigt dit gedrag van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 februari 2015, waaruit blijkt dat de verdachte vele malen eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft haar er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 21 mei 2013 ECLI:NL:HR:2013:BY3151, als voorbeeld van een bestendige lijn in de jurisprudentie, volgt dat de rechter bij de strafoplegging moet bezien of ten aanzien van de verdachte de stappen zijn gevolgd die zijn voorgeschreven door de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 (verder: de Terugkeerrichtlijn).
Uit het dossier blijkt dat de verdachte bij beschikking van 9 november 2005 tot ongewenst vreemdeling is verklaard. Dit besluit is op 13 januari 2006 aan betrokkene uitgereikt.
De verdachte heeft sindsdien voldoende tijd gehad voor een vrijwillige nakoming van de uit het terugkeerbesluit voortvloeiende verplichting tot terugkeer, aangezien artikel 7, eerste lid, van de richtlijn bepaalt dat bij dat besluit een passende termijn voor vrijwillig vertrek van zeven tot dertig dagen wordt vastgesteld. Nu door de verdachte niet binnen de voor vrijwillig vertrek toegestane termijn aan de terugkeerverplichting is voldaan, volgt uit artikel 8, eerste en vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn dat, teneinde de doeltreffendheid te verzekeren van de terugkeerprocedures, de lidstaat die het terugkeerbesluit heeft genomen de nodige maatregelen neemt, met inbegrip van eventuele dwangmaatregelen, op evenredige wijze en, met name, met eerbiediging van de grondrechten, om over te gaan tot verwijdering.
Uit het zich in het dossier bevindende sfeerproces-verbaal d.d. 11 maart 2015, blijkt dat de verdachte meermalen in vreemdelingenbewaring heeft gezeten. De laatste vreemdelingenbewaringen dateren van 28 oktober 2009 tot en met 3 maart 2010 en van 18 juni 2010 tot en met 21 september 2010. De inbewaringstelling is toen opgeheven met als reden: geen zicht op uitzetting.
Voorts blijkt uit dit sfeerproces-verbaal dat bij de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) 6 vertrekprocedures van de verdachte bekend zijn en dat er in ieder geval 19 vertrekgesprekken met haar zijn gevoerd. De verdachte wil niet meewerken aan terugkeer naar land van herkomst. Taalanalyse van 18 maart 2008 geeft eenduidig aan dat de verdachte afkomstig is uit Nigeria maar zij houdt vol afkomstig te zijn uit Suriname. Er zijn door de verdachte nimmer documenten dan wel verifieerbare gegevens overgelegd die het verkrijgen van een reisdocument hadden kunnen bespoedigen.
De verdachte spreekt tijdens de vertrekgesprekken de Engelse taal en blijft volhouden uit Suriname te komen en niet mee te zullen werken aan terugkeer naar haar land van herkomst. De verdachte heeft op geen enkele wijze enige bedrage geleverd aan het onderzoek naar de vaststelling van haar identiteit en nationaliteit.
Bovendien heeft er tijdens een vertrekgesprek van 25 augustus 2011 een regievoerder van Surinaamse afkomst gesproken met de verdachte. Toen bleek dat de verdachte de Surinaamse/Papiamento taal niet machtig was en hoofdzakelijk Engels sprak.
De verdachte is bekend met de procedures en verblijft al 18 jaar in Nederland en zij kan of wil niets ondernemen om haar identiteit en of nationaliteit te onderbouwen.
Op 5 september 2011 is getracht om de verdachte te overreden een nieuwe start te maken met haar leven. De verdachte is onvermurwbaar en blijft erbij uit Suriname te komen, terwijl zij de taal niet spreekt.
Het laatste vertrekgesprek was op 4 november 2014. De verdachte heeft gezegd dat ze heel vaak is gepresenteerd bij Nigeria en Suriname en dat zij nooit zal meewerken aan terugkeer naar haar land.
Bovendien heeft de verdachte de vaststelling van haar identiteit gefrustreerd door het gebruik van diverse aliassen.
Gezien de voorgaande feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de Nederlandse overheid de in redelijkheid van haar te vergen terugkeermaatregelen heeft getroffen om ervoor te zorgen dat de verdachte Nederland c.q. het grondgebied van de Europese Unie zal (kunnen) verlaten. Dat de inspanningen van de Nederlandse overheid tot op heden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid is aan de verdachte zelf te wijten.
Het hof is dan ook van oordeel dat, nu alle stappen van de Terugkeerrichtlijn zijn doorlopen, aan de verdachte een vrijheidsbenemende straf kan worden opgelegd.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 10 juni 2014 onder parketnummer 09-818465-14 is de verdachte veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 1 week, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet tenuitvoergelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 63, 184 en 197 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 10 juni 2014, onder parketnummer 09-818465-14, te weten van: een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.
Dit arrest is gewezen door mr. M.J.J. van den Honert,
mr. T.L. Tan en mr. J.T.F.M. van Krieken, in bijzijn van de griffier R. Luijken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 maart 2015.