In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die betrokken was bij een georganiseerd verband dat gebruik maakte van valse documenten om belastingontduiking te faciliteren. De verdachte heeft valse facturen van aangekochte vrachtwagens in zijn administratie opgenomen, met als doel de afdracht van B.T.W. te ontlopen of onterecht B.T.W. terug te vorderen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift, met de intentie om het systeem van de heffing van omzetbelasting te misbruiken. Dit gebeurde binnen de context van een criminele organisatie, waarvan de verdachte samen met een medeverdachte de oprichter en leidinggevende was.
Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, en een geldboete van € 20.000. De uitspraak volgt op een eerdere veroordeling door de rechtbank Rotterdam, waarbij de verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden. Het hof heeft de opgelegde straf gematigd, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten. De verdachte had geen eerdere veroordelingen en het hof heeft ook de lange duur van de procedure in aanmerking genomen, wat in strijd was met het recht op een eerlijke procesgang zoals vastgelegd in het EVRM.
De beslissing van het hof is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de straffen bepaald op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De verdachte heeft het vertrouwen van de Belastingdienst misbruikt, wat heeft geleid tot schade voor de Staat der Nederlanden. Het hof heeft de geldboete zodanig vastgesteld dat deze rekening houdt met de draagkracht van de verdachte, en heeft de mogelijkheid geboden om de boete in termijnen te betalen.