In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een hoger beroep van C.W.N. B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Dordrecht. C.W.N. had een woning gehuurd van de geïntimeerde, maar na een geschil over huurachterstand en de staat van de woning, werd de huurovereenkomst ontbonden. C.W.N. vorderde in hoger beroep een bedrag van € 28.442,- voor verbeteringen aan de woning en een waarborgsom van € 750,-. De rechtbank had eerder de vordering voor het grootste deel afgewezen, wat C.W.N. niet accepteerde. Het hof oordeelde dat de feiten zoals vastgesteld door de rechtbank niet bestreden waren en dat C.W.N. de woning met gebreken had aanvaard. Het hof concludeerde dat de vordering van C.W.N. geen voldoende grondslag had, omdat de gestelde verrijking van de geïntimeerde niet ongerechtvaardigd was. De huurovereenkomst was ontbonden door toedoen van C.W.N. zelf, wat betekende dat er geen recht op vergoeding voor de opknapwerkzaamheden bestond. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde C.W.N. in de kosten van het hoger beroep.