ECLI:NL:GHDHA:2015:1379

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2015
Publicatiedatum
3 juni 2015
Zaaknummer
BK-14-01659 tot en met BK-14-01662
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen voor privégebruik auto

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank de bezwaren van belanghebbende tegen navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen ongegrond verklaarde. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd vanwege het niet aangeven van privégebruik van een auto die ter beschikking was gesteld door de vennootschap waarvan belanghebbende directeur en enig aandeelhouder was. De inspecteur van de Belastingdienst had in 2013 een boekenonderzoek ingesteld bij de vennootschap, waaruit bleek dat belanghebbende in de jaren 2008 tot en met 2011 geen eigen bijdrage had betaald voor het privégebruik van de auto. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht een correctie had aangebracht voor het privégebruik van de auto, omdat belanghebbende geen bewijs had geleverd dat hij een vergoeding aan de vennootschap verschuldigd was voor het privégebruik. Het Hof bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de boetes die waren opgelegd op grond van grove schuld passend waren. Belanghebbende had zich ervan bewust moeten zijn dat hij te weinig belasting had aangegeven door het privégebruik van de auto niet op te geven. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-14/01659 tot en met BK-14/01662

Uitspraak d.d. 3 juni 2015

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en
de inspecteur van de Belastingdienst Belastingen, kantoor Rotterdam, de Inspecteur.
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 november 2014, nummers SGR 14/5664, SGR 14/5666, SGR 14/5671 en SGR 14/5672, betreffende de onder 1.1 vermelde navorderingsaanslagen en beschikkingen.

Navorderingaanslagen, beschikkingen, bezwaren en geding in eerste aanleg

1.1.
De Inspecteur heeft belanghebbende de hieronder vermelde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (hierna: de navorderingsaanslagen) en beschikkingen opgelegd, onderscheidenlijk gegeven.
Jaar
Dagtekening
Belastbaar inkomen
uit werk en woning
Heffingsrente
Vergrijpboete
Navorderings-
aanslag
2008
09 11 2013
€ 39.270
Beschikking
heffingsrente
2008
09 11 2013
€ 427
Boetebeschik-
king
2008
09 11 2013
€ 656
Navorderings-
aanslag
2009
09 11 2013
€ 39.232
Beschikking
heffingsrente
2009
09 11 2013
€ 305
Boetebeschikking
2009
09 11 2013
€ 662
Navorderings-
aanslag
2010
09 11 2013
€ 44.487
Beschikking
heffingsrente
2010
09 11 2013
€ 317
Boetebeschik-
king
2010
09 11 2013
€ 1.024
Navorderings-
aanslag
2011
09 11 2013
€ 45.750
Beschikking
heffingsrente
2011
09 11 2013
€ 221
Boetebeschik-
king
2011
09 11 2013
€ 1.103
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslagen en beschikkingen bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij uitspraken op bezwaar van 6 juni 2014 heeft de Inspecteur de bezwaren ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Ter zake daarvan is € 180 (4 maal € 45) griffierecht geheven.
1.5.
De rechtbank Den Haag (hierna: de Rechtbank) heeft de beroepen tegen de navorderingsaanslagen, de beschikkingen heffingsrente en de boetebeschikking voor het jaar 2008 ongegrond verklaard, de beroepen tegen de boetebeschikkingen voor de jaren 2009, 2010 en 2011 gegrond verklaard, de voor de jaren 2009, 2010 en 2011 opgelegde vergrijpboeten verminderd tot respectievelijk € 656, € 1.017 en € 1.089, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.217 en de Inspecteur opgedragen belanghebbende het door deze betaalde griffierecht van € 180 te vergoeden.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake daarvan is € 122 griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
Het Hof heeft de hoger beroepen behandeld op zijn zitting van 22 april 2015. Partijen zijn daar verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1.
Belanghebbende was in de jaren 2008 tot en met 2011 directeur en enig aandeelhouder van [Y] b.v. (hierna: T b.v.).
3.2.
De Inspecteur heeft in 2013 bij T b.v. een boekenonderzoek ingesteld. Het boekenonderzoek is uitgevoerd in mei en juli 2013. Het van het onderzoek opgemaakte rapport is gedateerd 30 september 2013 (hierna: het controlerapport). In § 1 van het controlerapport wordt over de reikwijdte van het onderzoek onder meer opgemerkt:
"Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting 2012. Daarnaast is het onderzoek uitgebreid naar het privé-gebruik auto over de jaren 2008 tot en met 2012 voor de inkomsten- en de omzetbelasting."
3.2.1.
In § 4.2 van het controlerapport doet de controlerend ambtenaar verslag van zijn bevindingen over het privégebruik auto. De paragraaf luidt:

"4.2. Privé-gebruik auto

[Belanghebbende] heeft in de jaren 2008 tot en met 2012 ter zake van het gebruik van auto’s, die tot het bedrijfsvermogen behoren geen privé gebruik auto aangegeven.
[Belanghebbende] heeft geen kilometeradministratie bijgehouden.
De bijdrage autokosten 2008 tot en met 2012 ad € 43.358 is alsnog aangegeven in de nog in te dienen jaarrekening van [T b.v.], hetgeen onjuist is.
Het privé-gebruik auto dient per jaar aangegeven te worden.
Aangezien de aangifte inkomstenbelasting 2012 nog niet is ingediend behoort belastingplichtige hier zelf rekening mee te houden.
De correctie privé-gebruik auto over de jaren 2008 tot en met 2011 is als volgt:
In 2008 en 2009 betreft het een [A] met het kenteken […]. De cataloguswaarde van deze auto is € 25.000.
De correctie privé gebruik auto over 2008 bedraagt: € 25.000 x 25% = € 6.250.
De correctie privé gebruik auto over 2009 bedraagt: € 25.000 x 25% = € 6.250.
In 2010 betreft het twee maanden een [A] met het kenteken […]. De cataloguswaarde van deze auto is € 25.000.
De correctie privé gebruik auto over 2010 bedraagt: € 25.000 x 25% x 2/12 = € 1.042.
In 2010 betreft het tien maanden een [B] met het kenteken
[…]. De cataloguswaarde van deze auto is € 41.500.
De correctie privé gebruik auto over 2010 bedraagt in totaal € 1.042 + € 8.645 = € 9.687.
In 2011 betreft het een [B] met het kenteken […]. De cataloguswaarde van deze auto is € 41.500.
De correctie privé gebruik auto over 2011 bedraagt: € 41.500 x 25% = € 10.375."
3.2.2.
In § 8 van het controlerapport merkt de controlerend ambtenaar over de naar zijn opvatting op te leggen boeten onder meer op:
"Over de correctie(s) genoemd onder punt 4.2. “Privé-gebruik auto” leg ik naast de navorderingsaanslag een boete op. De boete bedraagt 25%. (…) Het gaat om een bedrag van € 32.562 over de jaren 2008 tot en met 2011.
Dit bedrag is als volgt berekend:
Correctie inkomen uit werk en woning
2008
2009
2010
2011
Correctie punt 4.2.
privé-gebruik auto
6.25
-------
6.25
-------
9.687
-------
10.375
--------
Totaal
6.25
====
6.25
====
9.687
====
10.375
=====
(…). [Er is] sprake van een geval van grove schuld c.q. onachtzaamheid. (…)."
3.3.
Belanghebbende heeft bij het opmaken van de jaarstukken voor 2012 in verband met het privégebruik van door T b.v. in de jaren 2008 tot en met 2011 ter beschikking gestelde auto’s een bedrag van € 43.358 verrekend met zijn vordering in rekening-courant op T b.v.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
In geschil is of de voordelen die belanghebbende in de jaren 2008 tot en met 2011 heeft genoten uit de terbeschikkingstelling van een auto voor privédoeleinden uitgaan boven de vergoedingen die belanghebbende voor het gebruik voor privédoeleinden is verschuldigd.
4.2.
Belanghebbende beantwoordt de in geschil zijnde vraag bevestigend, de Inspecteur daarentegen ontkennend.
4.3.
Voor de standpunten van partijen en hetgeen zij ter onderbouwing daarvan hebben aangevoerd, verwijst het Hof naar de stukken van het geding.

Conclusies van partijen

5.1.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken op bezwaar, van de navorderingsaanslagen, van de beschikkingen heffingsrente en van de boetebeschikkingen.
5.2.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De Rechtbank heeft het volgende overwogen:
"5. Op grond van de laatste volzin van artikel 13bis, eerste lid, van de Wet LB 1964 blijft het in aanmerking nemen van het voordeel wegens privégebruik van de auto slechts achterwege indien en voor zover blijkt dat met één of meer auto’s op jaarbasis niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gereden. Niet in geschil is dat niet aan deze bewijslast is voldaan. Ingevolge artikel 13bis, negende lid, van de Wet LB 1964 wordt het voordeel in aanmerking genomen voor zover het uitgaat boven de vergoeding die de werknemer voor het gebruik voor privédoeleinden is verschuldigd.
6. Vaststaat dat [belanghebbende] in de onderhavige jaren geen eigen bijdrage aan de BV was verschuldigd ter zaken van privégebruik van de auto. [De Inspecteur] heeft dan ook terecht een correctie ter zake van het privégebruik van de auto aangebracht. Het achteraf in het jaar 2012 in rekening-courant verwerken van een bedrag van € 43.358 onder de titel “eigen bijdrage privégebruik auto” doet daar niet aan af, nu deze betaling onverschuldigd was en geen invloed heeft op de wettelijk verschuldigde belasting over de jaren 2008 tot en met 2011.
7. [De Inspecteur] heeft de onderhavige boetes van 25% opgelegd op grond van artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. [Belanghebbende] had zich ervan bewust moeten zijn dat met het niet aangeven van het privégebruik auto te weinig belasting werd geheven en daarmee is sprake van grove schuld. Dat er een onverschuldigde betaling onder de titel “eigen bijdrage privégebruik auto” is verricht in het jaar 2012 doet hier niet aan af. [De Inspecteur] heeft in beroep aangegeven dat de boetes over de jaren 2009 tot en met 2011 te hoog zijn berekend. De rechtbank zal [de Inspecteur] hierin volgen. Het beroep is in zoverre gegrond. De rechtbank is van oordeel dat de boetes na voornoemde verlaging passend en geboden zijn.
8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zijn de beroepen met betrekking tot de boetes over de jaren 2009 tot en met 2011 gegrond verklaard."

Beoordeling van het hoger beroep

7.1.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank met juistheid beslist dat belanghebbende in de jaren 2008 tot en met 2011 voor het gebruik voor privédoeleinden van aan hem door T b.v. ter beschikking gestelde auto’s aan T b.v. geen vergoeding verschuldigd was. Naar aanleiding van hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd, voegt het Hof aan de door de Rechtbank voor deze beslissing gebezigde gronden, welke het Hof tot de zijne maakt, nog het volgende toe.
7.2.
De omstandigheid dat de Inspecteur ervoor had kunnen kiezen om de over de voordelen uit het privégebruik van de door T b.v. aan belanghebbende ter beschikking gestelde auto’s verschuldigde belasting niet na te vorderen van belanghebbende, maar na te heffen van T b.v., heeft geen betekenis voor het antwoord op de vraag of belanghebbende voor het gebruik voor privédoeleinden van hem door T b.v. ter beschikking gestelde auto’s aan T b.v. een vergoeding verschuldigd was.
7.3.
Het ligt op de weg van belanghebbende aannemelijk te maken dat hij aan T b.v. een vergoeding was verschuldigd voor het privégebruik dat hij in de jaren 2008 tot en met 2011 heeft gemaakt van de aan hem door T b.v. ter beschikking gestelde auto’s.
7.4.
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende verklaard dat de – niet op papier vastgelegde – afspraak over de door hem aan T b.v. verschuldigde vergoeding voor het privégebruik (hierna: de afspraak) is gemaakt naar aanleiding van het bij T b.v. uitgevoerde boekenonderzoek en nadien, bij het opmaken van de jaarstukken van T b.v. voor het jaar 2012, op de onder 3.3 vermelde wijze is verwerkt (hierna: de verrekening). Daarvan uitgaande is de afspraak in 2013 tot stand gekomen en heeft de verrekening eveneens in 2013 plaatsgevonden.
7.5.
Gelet op het voorgaande dient het Hof de vraag te beantwoorden of de afspraak en de verrekening in 2013 tot gevolg hebben dat het voordeel dat belanghebbende in de jaren 2008 tot en met 2011 heeft genoten door het voor privédoeleinden mogen gebruiken van (een) door T b.v. aan hem ter beschikking gestelde auto(’s) in elk van die jaren slechts een te belasten voordeel is voor zover de waarde van het voordeel in dat jaar hoger is dan het aan dat jaar toe te rekenen gedeelte van het met de vordering in rekening-courant op T b.v. verrekende bedrag van € 43.358. Het Hof beantwoordt deze vraag ontkennend. Bij dit oordeel overweegt het Hof het volgende.
7.6.
Bij de uitleg van artikel 13bis, negende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet) moet rekening worden gehouden met het systeem van de Wet, dat meebrengt dat de inhoudingsplichtige gehouden is om de belasting in te houden op het tijdstip waarop het loon wordt genoten en om de in het aangiftetijdvak ingehouden belasting binnen een maand na afloop van dat tijdvak op aangifte af te dragen. In het licht daarvan kan voor de toepassing van artikel 13bis, negende lid, van de Wet slechts rekening worden gehouden met vergoedingen voor privégebruik voor zover deze reeds in het desbetreffende tijdvak onvoorwaardelijk verschuldigd zijn geworden (vgl. Hoge Raad 9 januari 2015, nr. 13/05872, ECLI:NL:HR:2015:31).
7.7.
De gedingstukken en de onder 7.4 vermelde verklaring ter zitting van belanghebbende laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat de tussen belanghebbende en T b.v. overeengekomen vergoeding voor privégebruik in de jaren 2008 tot en met 2011 nog niet onvoorwaardelijk verschuldigd was. Mitsdien kan met betrekking tot deze jaren geen vergoeding voor privégebruik in aanmerking worden genomen.
7.8.
Met betrekking tot de onder 1.1 vermelde vergrijpboeten overweegt het Hof het volgende. De vergrijpboeten zijn opgelegd op grond van artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur met hetgeen hij dienaangaande heeft aangevoerd aannemelijk gemaakt dat het aan grove schuld van belanghebbende is te wijten dat aanvankelijk voor de jaren 2008 tot en met 2011 te weinig belasting is geheven. Belanghebbende had zich ervan bewust moeten zijn dat hij, door voor die jaren geen voordeel wegens het privégebruik van (een) ter beschikking gestelde auto(’s) aan te geven, bewerkstelligde dat hem te lage aanslagen werden opgelegd. De achteraf, in 2013, gemaakte afspraak en uitgevoerde verrekening doen hier niet aan af. Naar het oordeel van het Hof is de hoogte van de vergrijpboetes, zoals deze door de Rechtbank nader zijn vastgesteld, gelet op de ernst van het vergrijp, passend en geboden.
7.9.
Belanghebbende heeft geen afzonderlijke grieven tegen de beschikkingen heffingsrente aangevoerd. Ook overigens is het Hof niet gebleken dat de Inspecteur meer heffingsrente in rekening heeft gebracht dan belanghebbende krachtens de wet verschuldigd is.
Slotsom
7.10.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het hoger beroep ongegrond. Beslist dient te worden als hierna is vermeld.

Proceskosten en griffierecht

8.1.
Het Hof ziet geen aanleiding om een partij te veroordelen in de proceskosten van de andere partij.
8.2.
Evenmin ziet het Hof aanleiding de Inspecteur te gelasten belanghebbende het door deze betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. G.J. van Leijenhorst, mr. J.J.J. Engel en mr. S.T.M. Beelen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.A. Brits. De beslissing is op 3 juni 2015 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.