Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[appellant sub 1]
1.Stichting Bedrijfstak Pensioenfonds Waterbouw,
2. Stichting Fondsenbeheer Waterbouw
In het onderhavige geval gaf toepassing van de correlatietoets op het volledige deelnemersbestand van het Pensioenfonds het resultaat φ = 0,018, waaruit volgde dat er geen sprake was van voldoende samenhang tussen de kortingsregeling en de benadeling van de groep vrouwelijke nabestaanden, reden waarom de CGB heeft afgezien van de chikwadraattoets. Hoewel dus op grond van de correlatie- en chikwadraattoets niet kon worden geconcludeerd dat de kortingsregeling indirect onderscheid op basis van geslacht oplevert, heeft de CGB toch geconcludeerd tot een vermoeden van indirect onderscheid. De CGB heeft dit oordeel gemotiveerd met de overweging dat er onder de deelnemers van het Pensioenfonds zowel absoluut (367 tegen 3) als relatief (5,6% tegen 2,5%) meer mannelijke dan vrouwelijke deelnemers een partner hadden die meer dan tien jaar jonger is, en dit ook volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) het landelijke beeld is. Het ontbreken van statistisch bewijs kan – aldus het CGB – niet gelden als tegenbewijs tegen dit vermoeden.
een nieuw licht op de indirecte discriminatievraag kunnen werpen.