1.12.Nadien heeft [appellant] O3b aansprakelijk gesteld voor de schade die hij als gevolg van een burn out stelt te lijden. Voorts heeft [appellant] bij brief van zijn advocaat van 4 februari 2015 [collega E] aansprakelijk gesteld voor de situatie waarin hij is beland, omdat die situatie het gevolg is van haar verklaring van 30 september 2014, en deze verklaring onwaar is. [appellant] heeft [collega E] tevens gesommeerd deze verklaring in te trekken.
2. In hoger beroep vordert [appellant] vernietiging van het bestreden vonnis en het alsnog toewijzen van de hiervoor genoemde vorderingen, alsmede een proceskostenveroordeling in beide instanties.
3. De grieven I tot en met IV richten zich tegen het afwijzende oordeel over de gevorderde wedertewerkstelling. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4. Het hof overweegt als volgt.
5. Anders dan O3b stelt is de vordering tot wedertewerkstelling naar de aard spoedeisend. Deze vordering is ontvankelijk.
6. O3b heeft [appellant] op 30 september 2014 op non-actief gesteld. Voor het hanteren van dit ingrijpende middel is vereist dat O3b als goed werkgever daarbij een redelijk en zwaarwegend belang heeft dat bovendien zwaarder weegt dan de redelijke belangen van [appellant]. De in dit kader vereiste belangenafweging dient ex nunc, dat wil zeggen: op grond van de zich thans voordoende omstandigheden, plaats te vinden.
7. O3b stelt dat [appellant] zijn werkzaamheden technisch uitstekend verricht, maar dat het ernstig schort aan zijn communicatieve vaardigheden, gedrag en houding. Al in het begin van het dienstverband was er een ruzie met een collega die gesust moest worden. Zijn uitlatingen jegens [collega B] hebben tot haar klacht en een waarschuwing geleid. Hoewel [collega B] niet in het gelijk is gesteld in haar klacht over sexuele intimidatie, is wel duidelijk geworden dat [appellant] zijn wijze van communiceren moest aanpassen. Het instellen van tegenklachten tegen twee vrouwelijke collega's, uitsluitend omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat ze over hem een formele klacht hadden ingediend, is ongepast. Deze collega's hadden zich wel bij [HR-director] beklaagd over bejegening door [appellant], maar hadden geen formele klacht ingediend. Een van deze collega's, mevrouw [collega C], heeft een grote angst ontwikkeld voor [appellant]. Zij voelt zich door hem geïntimideerd en vreest voor zijn terugkeer. Zij is op dit moment ziek thuis. [collega H], een ondergeschikte van [appellant] die werkzaam is op het kantoor van O3b op Jersey, heeft zich buitengewoon ongemakkelijk gevoeld bij de wijze waarop [appellant] hem, ook in de privétijd via de telefoon,
achter de broek zat. De wijze waarop [appellant] zijn ongenoegen over [collega G] heeft geuit geeft geen pas en gaat veel te ver. De klacht van [collega E] was
de druppel die de emmer deed overlopen. [appellant] heeft [collega E] ten onrechte persoonlijke verwijten gemaakt van zijn ongenoegen over zijn/haar salaris en haar zelfs thuis gestalkt met mails en telefoontjes. De kwestie van de beloning van [appellant] was in behandeling bij HR, met de intentie daar wat aan te doen, en het gaf ook geen pas dat [appellant] zich op hoge toon en onterecht bij Collar daarover heeft beklaagd. O3b is een kleine organisatie. Door de handelwijze van [appellant] is een onwerkbare situatie ontstaan, aldus nog steeds O3b.
8. Het hof is met O3b van oordeel dat wedertewerkstelling, op dit moment, tot een onwerkbare situatie zal leiden. De door O3b geschetste feitelijke gang van zaken is door [appellant] onvoldoende gemotiveerd weersproken. Daaruit blijkt – samengevat – dat [appellant] onnodig een scherpe, confronterende houding jegens collega’s en ondergeschikten aanneemt die tot uitdrukking komt in gedrag, dat met regelmaat leidt tot ernstige irritaties en – in een aantal gevallen – tot angst bij deze collega’s en ondergeschikten. Het is zonder meer aannemelijk dat terugkeer van [appellant] op de werkvloer - op dit moment - tot onaanvaardbare en niet weg te nemen onrust en serieuze spanningen zal leiden. De overgelegde verklaringen van een aantal collega's, zoals die van [collega E], General Counsel Thai Rubin, Collar, [collega C], [collega H] en [collega I] wijzen daar op. Dat die verklaringen vals, aangedikt of opgelegd zijn acht het hof niet aannemelijk. De verklaringen maken een authentieke indruk en sluiten inhoudelijk aan op de onvoldoende weersproken door O3b geschetste feitelijke gang van zaken. Het feit dat [collega E] in een veel later stadium, in de veronderstelling dat [appellant] niet meer op het werk zou terugkeren, per e-mail op hartelijke wijze contact met hem heeft gezocht en heeft voorgesteld iets te gaan eten, is niet onverenigbaar met haar verklaring van 30 september 2014. Het is duidelijk dat zij zich grote zorgen maakte over (eventuele) overspannenheid van [appellant]. Hier komt nog bij dat de (latere) aansprakelijkstelling van [collega E] door [appellant] (zie r.o. 1.12), wat daar juridisch ook van zij, het temeer onaannemelijk maakt dat [collega E], zijn direct ondergeschikte, op dit moment met hem op enige wijze zou kunnen samenwerken. Dat blijkt ook uit haar verklaring van 27 januari 2015, waarin zij schrijft dat het feit dat [appellant] gebruik heeft gemaakt van persoonlijke en vertrouwelijke e-mails van haar hand in de rechtszaak, haar vervult met woede, afschuw en verbijstering, dat haar ogen zijn geopend en dat zij nooit meer contact met hem wil. Dat mevrouw [collega J] via LinkedIn haar wens uitsprak hem graag weer op het werk te zien, leidt niet tot een ander oordeel op dit punt.
9. Voor zover [appellant] stelt dat overspannenheid zijn gedrag verklaart en dat de situatie thans zo is veranderd dat voor herhaling/voortzetting van dat gedrag niet behoeft te worden gevreesd, is dat niet aannemelijk gemaakt. Die stelling staat op gespannen voet met de opvatting van [appellant] dat zijn gedrag - hij weerspreekt de door O3b geschetste feitelijke gang van zaken onvoldoende - niet onaanvaardbaar is. Daar komt nog bij dat de aansprakelijkstelling van [collega E] te minder vertrouwen geeft dat de situatie ten goede is veranderd.
10. De vordering tot wedertewerkstelling is gezien het bovenstaande niet toewijsbaar. De in r.o.6 bedoelde belangenafweging pakt in het voordeel van O3b uit. De onwerkbare situatie vormt een voldoende zwaarwegend belang en de door [appellant] gestelde belangen - betrokkenheid bij de voortgang op de werkvloer, goede naam, werkvreugde, bijdrage aan herstel van overspannenheid – wegen daar niet voldoende tegen op.
11. Of [appellant] dan wel O3b verwijtbaar heeft gehandeld met betrekking tot het ontstaan van de onwerkbare situatie en/of de redengeving voor de non-activiteit, doet – anders dan [appellant] kennelijk meent – aan die onwerkbare situatie niet af. Dat geldt ook voor het feit - partijen zijn het daar wel over eens - dat [collega G] verkeerd heeft gehandeld, zoals door [appellant] is beschreven in zijn mailbericht. O3b heeft gemotiveerd weersproken dat er geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden. Anders dan [appellant] stelt is hij eerder en duidelijk voor zijn gedrag gewaarschuwd, namelijk inzake de kwestie [collega B]. Welke betekenis een verdere waarschuwing of verbeteropdracht zou hebben gehad, is door [appellant] onvoldoende gemotiveerd. Het hof verwerpt voorts het verwijt dat CEO Collar sneller had moeten reageren op de noodkreet van [appellant] over zijn ongenoegen met betrekking tot zijn beloning. Het hof ziet niet in waarom deze kwestie, objectief bezien, zo dringend is dat Collar daar direct actie op had moeten ondernemen, en van [appellant] niet enig geduld had mogen worden verwacht.
12. Het voorgaande neemt overigens niet weg dat aannemelijk is dat óók overspannenheid van [appellant] een - in dit geding niet goed vast te stellen - rol heeft gespeeld. O3b heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken dat [appellant] er langdurig excessieve werktijden op na heeft gehouden, waarin hij onder grote druk veel werk heeft moeten verrichten, en dat O3b daarmee bekend was. Het is een feit van algemene bekendheid dat daardoor overspannenheid kan ontstaan. De overgelegde verklaringen van de huisarts van [appellant], de psychotherapeut en de door hem geraadpleegde onafhankelijke bedrijfsarts, alsmede de verklaringen van [collega E], wijzen er op dat [appellant] al enige tijd overspannen is. Een verband tussen deze overspannenheid en de exceptionele werkinzet van [appellant] is eveneens aannemelijk. Het hof verwerpt de suggestie van O3b dat die werkinzet - gezien de functie van tax director - volledig de verantwoordelijkheid van [appellant] is. O3b heeft hier als goed werkgever een eigen verantwoordelijkheid. Dit is van belang te onderkennen, omdat het hof in onderhavig geding een ordemaatregel ex nunc heeft getroffen. Het is thans aan partijen om zich op grond van art. 7:658a BW en/of art. 7:611 BW serieus in te spannen om, zo lang de arbeidsovereenkomst voortduurt, de werkhervatting van [appellant] - zo redelijkerwijs nog mogelijk - na te streven.
13. Grief V richt zich tegen het afwijzend oordeel over de gevorderde rectificatie. Ook deze vordering is naar de aard spoedeisend en dus ontvankelijk. Deze grief faalt echter reeds nu de vordering tot tewerkstelling niet toewijsbaar is..
14. Met grief VI beoogt [appellant] ongelimiteerde toegang tot zijn werkaccount/emailadres en de volledige gebruiksmogelijkheden van zijn mobiele telefoon te verkrijgen. Ook deze vordering is naar de aard spoedeisend en dus ontvankelijk. Deze grief slaagt in zoverre dat de mobiele telefoon, zijnde een arbeidsvoorwaarde, aan hem ter beschikking dient te worden gesteld, inclusief toegang tot internet. De toegang tot het werkaccount/emailadres (op afstand of via de telefoon) wordt afgewezen. Het hof acht het niet gewenst dat [appellant] op dit moment "virtueel" zijn werkzaamheden hervat. Dat [appellant] door deze beperking mogelijk enige hinder ondervindt omdat hij minder bereikbaar is voor derden, weegt daar niet tegen op.
15. Grief VII richt zich tegen de proceskostenveroordeling. Deze grief slaagt in zoverre dat het hof het geraden acht de proceskosten in beide instanties te compenseren. Daarbij is van belang wat hiervoor in r.o. 12 is overwogen.
16. Aan bewijslevering komt het hof in dit kort geding niet toe.
17. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep grotendeels faalt. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd met betrekking tot de proceskosten en voor het overige worden bekrachtigd. De proceskosten van beide instanties zullen als gezegd worden gecompenseerd.