In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een vordering in kort geding tot eerbiediging van een erfdienstbaarheid van weg. De appellanten, wonende te Valkenburg, gemeente Katwijk, hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een erfdienstbaarheid die is gevestigd bij akte van 31 maart 1967, waarbij het recht van weg is toegekend ten behoeve van het perceel van de appellanten. De geïntimeerde, die een automobielbedrijf uitoefent op het perceel waar de erfdienstbaarheid op rust, heeft een houten schutting geplaatst die het gebruik van de erfdienstbaarheid feitelijk onmogelijk maakt. De appellanten hebben betoogd dat zij het recht van weg regelmatig hebben gebruikt, terwijl de geïntimeerde stelt dat de erfdienstbaarheid nooit is gebruikt en daarom verjaard is.
Tijdens de zitting op 30 april 2015 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende spoedeisend belang is bij de vorderingen van de appellanten, gezien de voorgenomen bouwplannen van de geïntimeerde die het pad waarop de erfdienstbaarheid rust, zouden afsluiten. Het hof overweegt dat de erfdienstbaarheid niet kan verjaren onder het huidige recht, en dat de appellanten een redelijk belang hebben bij het gebruik van de erfdienstbaarheid. Het hof heeft de grieven van de appellanten gegrond verklaard, het bestreden vonnis vernietigd en de vorderingen van de appellanten toegewezen. De geïntimeerde is veroordeeld tot het vrijmaken van het pad en het dulden van de plaatsing van een garagedeur door de appellanten, met een dwangsom voor het geval van niet-naleving.