In deze zaak gaat het om een geschil tussen [verhuurder 2] en Human Pace Development B.V. (HP) over de huur van een bedrijfsruimte. [verhuurder 2] is in hoger beroep gekomen van twee vonnissen van de rechtbank Rotterdam, waarin de kantonrechter oordeelde dat de huurovereenkomst per 1 februari 2011 was beëindigd. HP had de huurovereenkomst opgezegd, maar [verhuurder 2] betwistte de geldigheid van deze opzegging. De kantonrechter oordeelde dat HP niet tijdig had opgezegd, waardoor de huurovereenkomst was verlengd tot 1 februari 2016. In hoger beroep heeft [verhuurder 2] negen grieven aangevoerd, waarbij de kern van het geschil de uitleg van de huurovereenkomst betreft.
Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter in het tussenvonnis een aantal feiten heeft vastgesteld, waarover geen geschil bestond. Het hof heeft de bewijswaardering van de kantonrechter beoordeeld en geconcludeerd dat HP er in redelijkheid vanuit mocht gaan dat [verhuurder 2] de opzegging per 1 februari 2011 accepteerde. Het hof heeft de grieven van [verhuurder 2] verworpen en de vonnissen van de kantonrechter bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de huurovereenkomst is geëindigd per 1 februari 2011 en dat de huur nog tot 1 november 2011 heeft voortgeduurd op basis van een maandelijkse huur.
De uitspraak van het hof bevestigt de eerdere oordelen van de kantonrechter en legt de kosten van het hoger beroep op aan [verhuurder 2].