ECLI:NL:GHDHA:2015:1148

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2015
Publicatiedatum
12 mei 2015
Zaaknummer
200.138.124/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen tussenvonnis inzake bewijswaardering in samenwerkingsovereenkomst voor in- en verkoop van koeien

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een tussenvonnis van de rechtbank, waarin werd geoordeeld dat de geïntimeerde, V.O.F. Loonbedrijf/Veebedrijf [T], is geslaagd in het bewijs van een samenwerkingsovereenkomst voor de gezamenlijke in- en verkoop van koeien. De appellant, vertegenwoordigd door mr. G.F. van den Ende, heeft elf grieven aangevoerd tegen dit oordeel, die door de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. E.G. Karel, zijn bestreden. Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het bewijs niet is geleverd. De verklaringen van de getuigen van de geïntimeerde werden niet als overtuigend genoeg beschouwd in vergelijking met de getuigenverklaringen van de appellant en zijn getuigen. Het hof heeft ook de echtheid van een document betwist dat door de appellant was ondertekend, en heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de samenwerkingsovereenkomst daadwerkelijk was gesloten. Het hof heeft het tussenvonnis van 4 september 2013 vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere beoordeling. De kosten van het hoger beroep zijn toegewezen aan de geïntimeerde, die als in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 200.138.124/01
Zaak- en rolnummer rechtbank: C/10/313936/HA ZA 08-2107
Arrest van 12 mei 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [plaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. G.F. van den Ende te Rotterdam,
tegen
V.O.F. LOONBEDRIJF/VEEBEDRIJF [T],
gevestigd te [plaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [T] ,
advocaat: mr. E.G. Karel te Middelharnis.

1.De verdere loop van het geding

Bij tussenarrest van 28 januari 2014 is een comparitie van partijen gelast. De comparitie is niet gehouden. Nadat de zaak weer naar de rol was verwezen heeft [appellant] bij memorie van grieven elf grieven aangevoerd, die door [T] bij memorie van antwoord zijn bestreden.
Vervolgens zijn stukken overgelegd en is arrest gevraagd.

2.De nadere beoordeling van het hoger beroep

2.1
Bij tussenvonnis van 4 september 2013 heeft de rechtbank geoordeeld dat [T] is geslaagd in het aan hem opgedragen bewijs dat partijen zijn overeengekomen dat zij voor gezamenlijke rekening koeien zouden in- en verkopen onder de voorwaarden zoals neergelegd in de berekening (zijnde productie 1 bij de inleidende dagvaarding). De rechtbank heeft bepaald dat van genoemd vonnis hoger beroep kan worden ingesteld voordat eindvonnis is gewezen en heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
2.2
De grieven nopen tot beantwoording van de vraag of het aangeduide bewijs is geleverd.
2.3
Het hof acht - anders dan de rechtbank - het bewijs niet geleverd. Daartoe wordt het volgende (2.4-2.9) overwogen.
2.4
De verklaringen van de getuigen [getuige 1] (administrateur van [T] ) en [getuige 2] (echtgenoot respectievelijk vader van de vennoten van partij [T] ), welke verklaringen inhouden dat de te bewijzen overeenkomst is gesloten, worden weersproken door getuige (tevens partij) [appellant] en - zij het meer indirect - de getuigen [getuige 3] (ex echtgenote van [appellant] ) en [getuige 4] (vriend van [appellant] ).
Er is geen grond om aan de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] meer betekenis toe te kennen dan aan de verklaringen van de genoemde andere getuigen.
Door middel van getuigen is het bewijs derhalve niet geleverd.
2.5
De echtheid van de genoemde productie 1 bij de inleidende dagvaarding (verder: het stuk) is gemotiveerd door [appellant] betwist. Noch uit het rapport van schriftonderzoek van drs. Zevenbergen noch uit het rapport van drs. Fagel van het Nederlands Forensisch Instituut volgt dat onder het stuk een authentieke handtekening van [appellant] voorkomt.
Op grond van die rapporten kan weliswaar niet worden uitgesloten dat de betrokken twee handtekeningen wel door [appellant] zijn geplaatst, doch als zogenoemde vervalsingen van zijn eigen normale handtekening (hetgeen dan door [appellant] zou zijn gedaan om zich in voorkomend geval naderhand op het standpunt te stellen dat hij het stuk niet heeft getekend), doch uit de rapporten volgt niet met voldoende zekerheid dat zulks daadwerkelijk is geschied. Omstandigheden die aannemelijk maken dat [appellant] in dit geval zijn eigen handtekening heeft vervalst, zijn niet komen vast te staan.
[appellant] heeft gemotiveerd betwist dat de op het stuk voorkomende stempelafdruk overeenkomt met door hem destijds gebruikte stempel/stempels. [T] heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben wel verklaard dat [appellant] de stempel op het stuk heeft geplaatst, doch voor die verklaringen geldt hetgeen hiervoor onder 2.4 is overwogen.
2.6
Dat [appellant] facturen heeft verstuurd aan " [naam] " - zijnde de naam van het in elk geval op enig moment door partijen beoogde samenwerkingsverband - en niet als voorheen aan [T] , vormt een onvoldoende aanwijzing dat de te bewijzen samenwerkingsovereenkomst door partijen is gesloten.
2.7
Uit de wijze waarop [appellant] heeft gefactureerd (wat is gefactureerd en wanneer) volgt niet dat tussen partijen de te bewijzen samenwerkingsovereenkomst voor gemeenschappelijke rekening gold. Mede gelet op hetgeen [appellant] in hoger beroep met verwijzing naar hetgeen onder 13 tot en met 18 van de akte na tussenvonnis heeft aangevoerd, past die wijze van factureren ook bij een andersoortige - door [appellant] gestelde - zakelijke relatie tussen partijen met betrekking tot de in- en verkoop van koeien.
2.8
Op de gronden die blijken uit het vonnis van 28 september 2011 (2.7) kan ook naar het oordeel van het hof uit het gebruik door [appellant] van het UB(N)-nummer van [T] niet worden afgeleid dat tussen partijen de te bewijzen overeenkomst bestond.
2.9
Er is geen reden om [T] toe te laten tot nadere bewijslevering. Daarvoor is zijn aanbod onvoldoende concreet en onvoldoende gemotiveerd.
2.1
Wat betreft de hiervoor besproken bewijslevering slagen de grieven. Bij een nadere beoordeling van de grieven heeft [appellant] geen belang.
2.11
Het vonnis van 4 september 2013 zal derhalve worden vernietigd. Bij vernietiging van de andere bestreden vonnissen heeft [appellant] geen belang. Op het vonnis van 1 december 2010 is de rechtbank overigens teruggekomen.
2.12
Het hof zal de zaak voor verdere beoordeling en beslissing naar de rechtbank terugverwijzen. De draad kan dan worden opgepakt bij hetgeen de rechtbank in het vonnis van 20 mei 2009 onder 5.8 onder het kopje
Afrekening indien [T] niet slaagt in het bewijs (?)heeft overwogen.
2.13
[T] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het tussenvonnis van 4 september 2013;
verwijst de zaak naar de rechtbank Rotterdam ter verdere afdoening met inachtneming van dit arrest;
veroordeelt [T] in de kosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [appellant] worden bepaald op € 92,82 voor de appeldagvaarding, € 683,- aan griffierecht en € 1.631,- (tarief IV, 1 punt) aan salaris voor de advocaat;
wijst af het meer of anders in hoger beroep gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, J.H.W. de Planque en R.F. Groos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 mei 2015 in aanwezigheid van de griffier.