ECLI:NL:GHDHA:2015:1141

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2015
Publicatiedatum
12 mei 2015
Zaaknummer
200.150.186/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van opdrachtgever tot opzegging van overeenkomst van opdracht zonder opzegtermijn

In deze zaak gaat het om de bevoegdheid van een opdrachtgever om een overeenkomst van opdracht op te zeggen zonder inachtneming van een opzegtermijn. De appellant, [appellant], heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin werd geoordeeld dat de geïntimeerde, MARKER TRAFFIC SERVICE B.V. (MTS), bevoegd was om de overeenkomst met [appellant] op te zeggen. De overeenkomst was in juli 2012 tot stand gekomen en betrof het ter beschikking stellen van een medewerker verkeersmaatregelen tot 31 december 2013.

Het hof oordeelt dat de opdrachtgever te allen tijde bevoegd is om de overeenkomst op te zeggen, ongeacht of deze voor bepaalde of onbepaalde tijd is aangegaan. De redelijkheid en billijkheid kunnen echter vereisen dat een opzegtermijn in acht moet worden genomen. Het hof stelt vast dat de opzegging door MTS op 3 september 2012 voldoende duidelijk was, ondanks dat [appellant] aanvoert dat de opzegging te laat is gedaan en dat er geen opzegtermijn in acht is genomen.

Het hof concludeert dat [appellant] onvoldoende gronden heeft aangevoerd om te stellen dat de opzegging onterecht was. De grieven van [appellant] falen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. [appellant] wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die aan de zijde van MTS worden begroot op € 704 voor verschotten en € 1.631 voor salaris.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 200.150.186/01
Zaak-rolnummer rechtbank: C/10/427179/ HA ZA 13-655

Arrest d.d. 31 maart 2015

in de zaak van

[appellant],

h.o.d.n. [appellant] Verkeersmaatregelen,
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. H.A. Schenke te Nijmegen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MARKEER TRAFFIC SERVICE B.V.,
gevestigd te Schiedam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: MTS,
advocaat: mr. M.S. van Dijk te Rotterdam.

Het geding

Bij exploot van 26 mei 2014 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 26 februari 2014 dat de rechtbank Rotterdam tussen partijen heeft gewezen. Bij dagvaarding/conclusie van eis in hoger beroep (hierna: “memorie”) heeft [appellant] tegen dat vonnis grieven aangevoerd, die MTS bij memorie van antwoord heeft bestreden. Ten slotte hebben partijen hun stukken overgelegd voor arrest.

De beoordeling van het hoger beroep

[appellant] heeft geen bezwaren gericht tegen de door de rechtbank in haar vonnis van 26 februari 2014 (r.o. 2.1 t/m 2.8) vastgestelde feiten, zodat deze feiten ook het hof tot uitgangspunt dienen.
De grieven van [appellant] richten zich in de kern tegen het oordeel van de rechtbank dat MTS bevoegd was de tussen haar en [appellant] tot stand gebrachte overeenkomst van opdracht op te zeggen en wel zonder inachtneming van een opzegtermijn.
Het hof stelt voorop dat de overeenkomst die ter beoordeling voorligt, die is zoals die in juli 2012 tussen partijen tot stand is gekomen (productie 4 bij dagvaarding in eerste aanleg, hierna: “de overeenkomst”). Deze moet immers geacht worden in de plaats te zijn getreden van eerder dat jaar tussen partijen tot stand gekomen overeenkomsten ter zake van dezelfde werkzaamheden. Het hof gaat voorbij aan het betoog van [appellant] bij randnummers 21 t/m 23 van zijn memorie dat hij bij het tekenen van de in juli 2012 voorgelegde overeenkomst heeft gedwaald ten aanzien van de aanvulling op de tweede pagina van het contract. Het hof stelt vast dat hij niet alleen de overeenkomst heeft ondertekend, maar ook die specifieke pagina heeft geparafeerd, en als hij dat alles heeft gedaan zonder van de inhoud daarvan kennis te nemen, dan is dat – bij gebreke van overtuigende aanwijzingen die tot een ander oordeel moeten leiden - een omstandigheid die voor zijn rekening hoort te blijven. De overeenkomst betreft de opdracht van MTS aan [appellant] tot het ter beschikking stellen van een medewerker verkeersmaatregelen tot 31 december 2013.
Voor overeenkomsten van opdracht geldt op grond van artikel 7:408 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dat een opdrachtgever te allen tijde bevoegd is deze op te zeggen. Daarbij maakt het geen verschil of de overeenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan of – zoals hier – voor bepaalde tijd. Er kunnen echter beperkingen aan de opzegbaarheid worden overeengekomen of voortvloeien uit de aard of inhoud van de overeenkomst. Voorts vindt de opzeggingsbevoegdheid haar grens in een in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbare uitoefening van die bevoegdheid. De opzegging is overigens niet aan een bepaalde vorm gebonden en kan derhalve mondeling plaatsvinden. Ontstaat over de rechtsgeldigheid van de opzegging een geschil, dan kan de opzeggende partij volstaan met te bewijzen dat er is opgezegd; de partij die de opzegging wil betwisten zal vervolgens moeten stellen en zo nodig bewijzen dat zich omstandigheden voordoen die aan opzegging in de weg staan.
Voor de onderhavige zaak betekent dit het volgende. Het hof is – met de rechtbank - van oordeel dat uit de gang van zaken op maandag 3 september 2012 – door [appellant] in zijn memorie (sub 7) aangeduid als “de eenzijdige, ongemotiveerde, mondelinge en onmiddellijke beëindiging van de overeenkomst” – in samenhang bezien met de inhoud van de brief van de advocaat van MTS van 12 september 2012, waarvan de ontvangst door [appellant] niet is betwist, en waarin de redenen voor de opzegging zijn aangedragen, voldoende duidelijk blijkt dat MTS de overeenkomst heeft opgezegd. De vraag is vervolgens of [appellant] omstandigheden heeft gesteld die aan de rechtsgeldigheid van de opzegging in de weg staan.
[appellant] heeft in dit kader, in zijn toelichting op grief I onderdeel A, (primair) aangevoerd dat het feit dat de opdracht het ter beschikking stellen van een medewerker verkeersmaatregelen “tot 31-12-2013” betreft en dat de overeenkomst niets over tussentijdse opzegging vermeldt, reeds meebrengt dat tussentijdse opzegging niet mogelijk was. Dit standpunt kan in het licht van hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen echter niet als juist worden aanvaard en derhalve niet de vorenbedoelde omstandigheden opleveren. Als [appellant], zoals hij in zijn memorie onder 2 naar voren heeft gebracht, had willen voorkomen dat – wat, naar hij stelt, eerder was gebeurd – de overeenkomst op korte termijn wordt beëindigd, had hij het daarheen moeten leiden dat in de overeenkomst beperkingen aan de opzegbaarheid van de overeenkomst waren vastgelegd.
[appellant] heeft voorts aangevoerd dat de opzegging van de overeenkomst “veel te laat [is] gedaan” en derhalve “in redelijkheid niet het effect [heeft kunnen] sorteren van een rechtstreekse beëindiging met onmiddellijke ingang”. In het licht van het feit dat [appellant] de gedraging en verklaring van MTS op 3 september 2012 heeft begrepen als “de eenzijdige, ongemotiveerde, mondelinge en onmiddellijke beëindiging van de overeenkomst”, neemt het hof aan dat [appellant] hiermee bedoelt dat hem de redenen voor de opzegging te laat zijn meegedeeld. Nu [appellant] op 3 september 2012, nadat hij geen gehoor had gegeven aan de oproep zich bij MTS op kantoor te melden, te horen had gekregen dat hij moest “opdonderen”, en heeft begrepen, althans heeft moeten begrijpen dat zijn diensten niet langer gewenst waren, komt het feit dat hij de gronden daarvoor - mogelijk - eerst na negen dagen van MTS heeft vernomen geen juridische betekenis toe.
[appellant] heeft subsidiair betoogd dat de opzegging alleen mogelijk was met inachtneming van een redelijke termijn. Nu MTS geen opzegtermijn in acht heeft genomen heeft [appellant], zo stelt hij, recht op schadevergoeding. Het hof overweegt als volgt.
De opdrachtgever kan de overeenkomst van opdracht zonder bepaalde termijn opzeggen. De redelijkheid en billijkheid kunnen evenwel met zich brengen dat wel een opzegtermijn in acht moet worden genomen. Of dit het geval is, hangt af van de aard en inhoud van de overeenkomst en van de overige omstandigheden van het geval. [appellant] onderkent dit laatste blijkens hetgeen hij onder 8 van zijn memorie ook, maar hij verzuimt steekhoudende gronden aan te voeren waarom de aard en inhoud van de overeenkomst hier tot inachtneming van een opzegtermijn nopen en evenmin voert hij daartoe andere omstandigheden van het geval aan. Dat hij, zoals hij stelt, ten opzichte van MTS juridisch en economisch als een “lichtgewicht” moet worden aangemerkt, noch dat partijen de intentie hadden om het project samen tot een einde te brengen, kan gehoudenheid van MTS tot het in acht nemen van een opzegtermijn met zich brengen. Er was, met andere woorden, geen opzegtermijn nodig, nu onvoldoende is gebleken dat die gelet op de belangen van [appellant] op zijn plaats zou zijn geweest.
Hiermee is het oordeel gegeven dat MTS de overeenkomst mocht opzeggen zonder inachtneming van een opzegtermijn, en wel ongeacht of [appellant] toerekenbaar jegens MTS tekort is geschoten. Wat MTS aan de opzegging ten grondslag heeft gelegd komt daarmee voor de opzegging geen betekenis meer toe. Hetgeen [appellant] in het kader van grieven I onderdeel B en II naar voren heeft gebracht kan niet tot een ander oordeel over de opzegging leiden en hoeft derhalve geen afzonderlijke bespreking meer.
Hetgeen [appellant] in het kader van grief III heeft aangevoerd strekt ten betoge dat al voor hij jegens MTS tekort zou zijn geschoten MTS jegens hem toerekenbaar tekort is geschoten, omdat zij hem nog twee weken heeft laten “opdraven” terwijl zij (samen met MNO Vervat, de onderneming waarbij [appellant] feitelijk te werk was gesteld) al had besloten de samenwerking met hem te beëindigen. Nu [appellant] echter heeft nagelaten aan te geven welke juridische consequenties daaraan zouden moeten worden verbonden, gaat het hof aan dit betoog voorbij.
[appellant] heeft geen stellingen te bewijzen aangeboden, die indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden.
Het voorgaande betekent dat de grieven falen en het vonnis van de rechtbank dient te worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van MTS tot op heden worden begroot op € 704,= voor verschotten en op € 1.631,= voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, A.R. van de Veen en R.F. Groos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 maart 2015 in aanwezigheid van de griffier.