ECLI:NL:GHDHA:2015:1138

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2015
Publicatiedatum
12 mei 2015
Zaaknummer
200.118.852/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over betwiste openstaande facturen tussen TTC en Randridge

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschap TEX TOTAALCENTRUM B.V. (hierna: TTC) tegen de besloten vennootschap RANDRIDGE TECHNICAL SERVICES B.V. (hierna: Randridge) over openstaande facturen. TTC vordert een bedrag van € 20.135,70 op basis van facturen die tussen 4 februari 2011 en 13 juli 2011 aan Randridge zijn verzonden. Randridge heeft in incidenteel appel een bedrag van € 1.157,96 teruggevorderd, omdat zij stelt dat TTC geen recht had op betaling van deze facturen. Het hof verwijst naar een eerder tussenarrest van 29 januari 2013 en een comparitie van partijen die op 21 juni 2013 heeft plaatsgevonden.

De beoordeling van de zaak richt zich op de vraag of de facturen die TTC heeft verzonden, rechtmatig zijn en of Randridge zich terecht beroept op terugbetaling. Het hof heeft vastgesteld dat TTC onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de vordering van € 107,03 op factuur 11002518, omdat Randridge de ontvangst van de goederen heeft betwist. Het hof oordeelt dat Randridge niet kan volstaan met de stelling dat zij niet voor ontvangst heeft getekend, maar dat zij gemotiveerd moet aantonen dat de goederen niet zijn besteld of ontvangen.

Uiteindelijk heeft het hof besloten dat TTC recht heeft op betaling van een aantal facturen, maar dat andere vorderingen zijn afgewezen. Het hof heeft Randridge veroordeeld tot betaling van in totaal € 12.691,75, inclusief BTW, te vermeerderen met wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de facturen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt. Dit arrest is gewezen op 20 januari 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 200.118.852/01
Zaak-rolnummer rechtbank: 1131760 / 12-344

Arrest d.d. 20 januari 2015

in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TEX TOTAALCENTRUM B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
hierna te noemen: TTC,
advocaat: mr. P.A. Visser te Hendrik-Ido-Ambacht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RANDRIDGE TECHNICAL SERVICES B.V.,
gevestigd te Rijswijk,
hierna te noemen: Randridge,
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
advocaat: mr. J.G.M. Roijers te Rotterdam.

Het verdere geding

Het hof verwijst naar het tussenarrest van 29 januari 2013. Bij dit arrest is een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie heeft op 21 juni 2013 plaatsgehad. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol van 23 juli 2013. TTC heeft daarop bij memorie van grieven (met producties) tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag, sector kanton, van 1 oktober 2012 grieven aangevoerd. Randridge heeft bij memorie van antwoord (met producties) de grieven van TTC bestreden. Voorts heeft Randridge harerzijds in incidenteel appel één grief tegen het vonnis aangevoerd, welke grief TTC bij memorie van antwoord in incidenteel appel heeft bestreden. Tot slot hebben partijen stukken overgelegd voor arrest.

De beoordeling van het hoger beroep

in het principale en het incidentele appel:
1. In deze zaak kan van de volgende feiten worden uitgegaan.
a. TTC handelt in artikelen op het gebied van onder meer de elektrotechniek. Randridge levert constructiewerk en verricht onder meer elektrotechnische activiteiten.
b. TTC heeft in de periode 14 januari 2011 tot en met 31 januari 2011 facturen aan Randridge verzonden voor aan haar geleverde goederen dan wel voor haar verrichte diensten. Deze facturen zijn voldaan.
2. In hoger beroep gaat het om de vraag of TTC een bedrag van € 20.135,70 aan hoofdsom van Randridge heeft of had te vorderen op grond van door TTC aan Randridge in de periode 4 februari 2011 tot en met 13 juli 2011 verzonden facturen, waaronder twee creditnota’s, wegens geleverde goederen of verrichte diensten en voorts om de vraag of Randridge zich terecht op het standpunt stelt dat zij recht heeft op terugbetaling van een bedrag van € 1.157,96, daar Randridge op grond van het bestreden vonnis facturen heeft voldaan, hoewel TTC geen recht op betaling van deze facturen had.
3. Ten aanzien van de facturen 11002060, 11002197 en 11002199 zijn in eerste aanleg de bedragen van – respectievelijk – € 1.460,37, € 143,56 en € 564,06 toegewezen, vermeerderd met de handelsrente. Nu de verschuldigdheid ten aanzien van voormelde bedragen in hoger beroep niet ter discussie staat, behoeven voormelde facturen geen verdere bespreking. Op grond van de stellingen van partijen gaat het hof ervan uit dat het hoger beroep is beperkt tot de facturen met de nummers 11002518, 11002519, 11002394, 11002517, 11003628, 11003149, 11002362, 11002290, 11002257, 11001841, 11002198, 11002059, 11002016, 11001840 alsmede tot twee creditnota’s met de nummers 11005410 en 11002267.
4. TTC heeft zich ten aanzien van factuur 11002518 ad € 197,17 beroepen op een bestelformulier, een daarbij behorende e-mail namens Randridge en een afleverbon. Op de factuur en de daarmee overeenstemmende afleverbon zijn zes posten vermeld, terwijl op het bestelformulier slechts één post is vermeld. Deze post ad € 90,14 inclusief BTW is in eerste aanleg toegewezen. Voor het restant van € 107,03 is de vordering van TTC in eerste aanleg afgewezen.
5. Ook in hoger beroep heeft TTC geen stukken overgelegd waaruit kan blijken dat de desbetreffende vijf posten ten bedrage van € 107,03 door Randridge zijn besteld en door haar ontvangen. Ten aanzien van het door TTC pas in hoger beroep overgelegde stuk getiteld “MATERIAL REQUISITION BOOK” is onduidelijk gebleven welke betekenis daaraan toe te kennen zou zijn en welke betekenis TTC daaraan toegekend wenst te zien. Nu Randridge heeft betwist de desbetreffende artikelen te hebben besteld en ontvangen en TTC op dit punt niet meer heeft gesteld dan zij in eerste aanleg had gedaan, is deze post onvoldoende onderbouwd en het bedrag van € 107,03 (inclusief BTW) niet toewijsbaar.
6. Ten aanzien van het restant ad € 90,14 van factuur 11002518 heeft Randridge aangevoerd dat de afleverbon niet door haar is afgestempeld voor “received”, zodat voormeld bedrag op die grond niet toewijsbaar is. Randridge stelt zich op het standpunt dat een gefactureerd bedrag eerst toewijsbaar is indien een afleverbon is overgelegd, voorzien van stempels, een handtekening van Randridge en van een datum, terwijl voorts de afleverbon moet corresponderen met een factuur waarvan de betaling wordt gevorderd. Nu TTC niet alleen ten aanzien van de factuur 11002518, maar ook ten aanzien van de facturen 11002519, 11002394 en 11002517 geen door Randridge afgestempelde en ondertekende afleverbonnen heeft overgelegd, zijn de bedragen van respectievelijk € 90,14, € 517,41, € 366,44 en € 183,97, derhalve een bedrag van € 1.157,96 in totaal, in eerste aanleg ten onrechte toegewezen, aldus Randridge.
7. Het hof stelt op dit punt het volgende vast. Voor zover de op een factuur vermelde artikelen overeenstemmen met de daarop betrekking hebbende afleverbon en Randridge de ontvangst van de desbetreffende goederen niet, althans onvoldoende, heeft betwist, was het aan Randridge om gemotiveerd aan te voeren dat de goederen niet door haar waren besteld en om die reden niet betaald behoefden te worden. Voor zover TTC betaling vordert van door Randridge bestelde en door haar ontvangen goederen, is de enkele omstandigheid dat Randridge niet voor ontvangst heeft getekend, niet bepalend.
8. Het was derhalve aan Randridge om gemotiveerd aan te voeren dat voormelde facturen waarvan TTC betaling heeft gevorderd, betrekking hebben op niet door Randridge bestelde of aan haar afgeleverde goederen. Randridge heeft op dit punt slechts verwezen naar hetgeen zij in eerste aanleg had aangevoerd ten aanzien van de facturen waarvan TTC betaling vorderde, derhalve ook ten aanzien van de facturen 11002199, 11002197 en 11002060 waarvan de verschuldigdheid niet meer ter discussie staat en zich voorts beroepen op voormeld algemeen verweer dat niet voor ontvangst door Randridge is getekend. Het standpunt van Randridge komt er derhalve op neer dat het bij factuur met nummer 11002518 in rekening gebrachte bedrag van € 90,14 alsmede de met facturen 11002519, 11002394 en 11002517 in rekening gebrachte bedragen niet betaald behoeven te worden alleen omdat niet voor ontvangst is getekend. Het vorenstaande brengt mee dat Randridge niet in dit standpunt kan worden gevolgd.
9. Ten aanzien van factuur met nummer 11003628 is de vraag aan de orde of de volgens TTC door de fabrikant berekende kosten ad van € 1.032,44 wegens een door TTC retour gezonden leverantie voor rekening komen van Randridge. Indien dit het geval is, heeft TTC terecht niet het totale bedrag gecrediteerd met creditnota nummer 11005410, maar hierop een bedrag van € 1.032,44 in mindering gebracht.
10. Gelet op het verweer van Randridge op dit punt, is bepalend of het aan Randridge is te wijten dan wel of het voor haar rekening komt dat de bestelling niet door TTC is uitgeleverd en zo ja, of daadwerkelijk kosten ad € 1.032,44 aan TTC in rekening zijn gebracht. TTC heeft op beide punten te weinig gesteld om tot de conclusie te kunnen komen dat zij op goede gronden een bedrag van € 1.032,44 in mindering heeft gebracht. Dit bedrag is derhalve niet toewijsbaar.
11. Met betrekking tot factuur met nummer 11003149 gaat het om de vraag of het bedrag van € 143,56 terecht in rekening is gebracht, hoewel de omschrijving op de factuur niet overeenkomt met een bestelling van Randridge – waarvan ook de datum niet overeenkomt met de datum waarop deze bestelling volgens TTC zou zijn gedaan – en waarvan Randridge betwist de in rekening gebrachte goederen te hebben besteld en te hebben ontvangen. Nu TTC op dit punt te weinig heeft gesteld en haar stellingen in eerste aanleg in hoger beroep niet nader heeft onderbouwd of toegelicht, is ook dit bedrag niet toewijsbaar.
12. Ten aanzien van de facturen met de nummers 11002362 (abusievelijk door TTC aangeduid als 11002367) en 11002290 gaat het om gefactureerde bedragen voor leveranties waarvoor TTC een met het gefactureerde artikel overeenstemmende afleverbon, met nummer 21109704 respectievelijk 21111750, in hoger beroep heeft overgelegd. Hetzelfde artikel is op het daaraan ten grondslag liggen bestelformulier vermeld. De op de overgelegde bestelformulieren vermelde hoeveelheden wijken echter af van de vermelding op de afleverbonnen en de facturen. Nu het namens Randridge ondertekende bewijs van ontvangst echter steeds verwijst naar het nummer op de afleverbon en op dat van het bestelformulier, heeft Randridge, anders dan zij aanvoert, in hoger beroep niet kunnen volstaan met een herhaling van haar verweer dat de factuur geen betrekking heeft op door haar bestelde of geleverde artikelen. Uit het vorenstaande volgt dat de beide bedragen van € 920,96 en € 573,58 verschuldigd zijn en alsnog zullen worden toegewezen.
13. Ten aanzien van factuur met nummer 11002257 gaat het om een in rekening gebrachte DYMO Heatschrink, welk artikel weliswaar ook op de afleverbon en het bestelformulier is vermeld, maar ter zake waarvan Randridge heeft betwist deze te hebben besteld of te hebben ontvangen. Een op een door TTC overgelegd stuk “bewijs van aflevering” voorkomende handtekening, zou niet de handtekening van een werknemer van Randridge zijn.
14. Dit verweer van Randridge faalt. Nu als onvoldoende betwist vaststaat dat Randridge op
10 februari 2011 een Dymo Heatschrink met het nummer18052 (6-5mtr) heeft besteld en een factuur heeft ontvangen waarop hetzelfde product met hetzelfde nummer is vermeld (6mmx6.5mtr), had van Randridge verwacht mogen worden dat zij na ontvangst van de factuur verweer had gevoerd, stellende dat haar een artikel in rekening was gebracht dat weliswaar besteld, maar nog niet afgeleverd was. Randridge heeft dit niet gedaan en in hoger beroep enkel aangevoerd dat de afleverbon niet voldoet aan het vereiste dat deze is voorzien van stempels, een handtekening van Randridge en van een datum. Dit is onvoldoende, gelet ook op het feit dat Randridge in eerste aanleg ten aanzien van alle facturen, ook ten aanzien van de facturen waarvan zij de verschuldigdheid in hoger beroep niet langer betwist – de facturen met de nummers 11002197, 11002199 en 11002060 – had ontkend de daarop betrekking hebbende artikelen te hebben besteld en/of te hebben ontvangen. Het bedrag van € 7.451,40 zal derhalve alsnog worden toegewezen.
15. Ditzelfde geldt ten aanzien van de factuur met nummer 11001841. Op deze factuur is een omschrijving vermeld die overeenstemt met het bestelformulier en eveneens met de omschrijving op de afleverbon. Op dit punt heeft Randridge enkel verwezen naar voormeld algemeen verweer. Dit is onvoldoende, zodat het bedrag van € 164,27 alsnog zal worden toegewezen.
16. Ten aanzien van factuur met het nummer 11002198 wijkt de omschrijving op de factuur niet af van één van de drie artikelen op de afleverbon, maar wel van de omschrijving op het overgelegde bestelformulier. Ook de bestelde hoeveelheid komt niet overeen met de hoeveelheid vermeld op de afleverbon en de factuur. Een toelichting van de kant van TTC ten aanzien van deze verschillen ontbreekt. Nu het hof niet kan vaststellen dat TTC in rekening heeft gebracht en Randridge heeft ontvangen hetgeen zij volgens het bestelformulier op 10 februari 2011 en volgens de factuur op 11 februari 2011 heeft besteld, is het bedrag van € 604,76 niet toewijsbaar.
17. TTC heeft met nummer 11002059 een factuur overgelegd waarop de omschrijving van het artikel overeenkomt met die op de afleverbon. Deze omschrijving komt niet overeen met die op het bestelformulier, maar wel is uit de drie overgelegde stukken, in samenhang bezien, op te maken dat van de 400 bestelde Cellpack Heatschrink er 100 stuks zijn geleverd, zoals ook uit een door Randridge ondertekende afleverbon blijkt. Gelet hierop heeft Randridge in hoger beroep deze post onvoldoende betwist, zodat het bedrag van € 201,59 alsnog zal worden toegewezen.
18. Met factuur nummer 11002016 heeft TTC een artikel in rekening gebracht dat zowel op de afleverbon als op het bestelformulier is vermeld. Gelet echter op de datum van de factuur en de afleverbon (11 februari 2011 en 10 februari 2011) enerzijds en de datum van de bestelling die aan de factuur ten grondslag zou liggen (9 juli 2011) anderzijds, heeft TTC niet kunnen volstaan met de stelling dat de factuur Randridge bekend is. Voor zover TTC daarbij doelt op credit factuur met nummer 11002267, gaat TTC eraan voorbij dat het daar een creditering betrof wegens een retourzending van blokladders en dat van geen ander verband met factuur nummer 11002016 is gebleken dan een aantekening op de vrachtbrief voor de transporteur dat hij zes ladders retour moest nemen. Het bedrag van € 5.563,25 (factuur nummer 11002016) is derhalve niet toewijsbaar.
19. Voormelde retourzending van ladders is met nota nummer 11002267 gecrediteerd en het creditbedrag is in mindering gebracht op factuur met nummer 11001840. Volgens TTC resteerde nog een bedrag van € 46,91. Een onderbouwing voor dit verschil ontbreekt, zodat het hof niet kan vaststellen dat dit bedrag betrekking heeft op kosten die voor rekening van Randridge behoren te komen. Voormeld bedrag komt derhalve niet voor toewijzing in aanmerking.
20. Uit het vorenstaande volgt dat de bedragen van € 920,96, € 573,58, € 7.451,40, € 201,59 en € 164,27 alsnog toewijsbaar zijn, dat het bestreden vonnis in zoverre niet in stand kan blijven en dat de vordering van TTC voor het overige op goede gronden is afgewezen.
21. Randridge heeft zich ter zake subsidiair op verrekening beroepen. Op dit punt heeft Randridge in eerste aanleg het volgende gesteld. Met betrekking tot een partij door TTC geleverde ty wraps en cable ties is tussen Randridge en haar opdrachtgever discussie ontstaan over de kwaliteit van deze goederen. Dit heeft geleid tot een creditbedrag van € 12.215,44. Op een eventuele vordering van TTC op Randridge dient dit bedrag volgens Randridge in mindering te worden gebracht. TTC heeft betwist dat zij goederen aan Randridge heeft geleverd van een kwaliteit die niet voldeed aan hetgeen partijen daarover hadden afgesproken. Een wijziging van de eisen van de opdrachtgever van Randridge kan, zo voert TTC voorts aan, niet voor haar rekening komen.
22. Het hof stelt op dit punt het volgende vast. Tegenover voormelde betwisting door TTC heeft Randridge gesteld dat TTC heeft erkend dat Randridge terecht geklaagd heeft over de kwaliteit doordat TTC heeft aangeboden het gebrek te willen herstellen door de ty wraps in de originele verpakking terug te nemen en het aankoopbedrag van
€ 12.215,44 te zullen crediteren, welk voorstel Randridge niet heeft aanvaard omdat alle ty wraps reeds geplaatst waren en de ter vervanging door TTC aangeboden ty wraps aanzienlijk duurder waren dan de geplaatste ty wraps.
23. Randridge onderbouwt haar beroep op verrekening met een tegenvordering derhalve op de stelling dat zij recht had op creditering van het bedrag overeenkomend met de desbetreffende levering, hoewel Randridge niet meer in staat was die partij terug te leveren en evenmin daartoe bereid was. Randridge heeft haar kennelijke standpunt, dat zij niettemin recht op creditering tot het volledige bedrag had, niet onderbouwd. Voor zover Randridge bedoeld heeft te stellen dat TTC ter zake ondeugdelijk heeft gepresteerd en derhalve dient op te komen voor door Randridge geleden schade ad
€ 12.215,44, heeft Randridge dit standpunt niet toegelicht. Nu de door TTC overgelegde correspondentie tussen partijen niet tot een andere conclusie leidt, is de tegenvordering van Randridge onvoldoende komen vast te staan en faalt het beroep op verrekening. Het hof komt aan bewijslevering door Randridge derhalve niet toe, zodat het bewijsaanbod van Randridge op dit punt moet worden gepasseerd.
24. Het vorenstaande leidt het hof tot de volgende conclusie. Behalve de bedragen die in eerste aanleg toegewezen zijn, in totaal ad € 3.379,95 – in eerste aanleg is abusievelijk een bedrag van € 3.325,95 toegewezen – is de vordering van TTC toewijsbaar tot een bedrag van € 9.311,80 derhalve tezamen € 12.691,75 (inclusief BTW), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de facturen, waarbij rekening dient te worden gehouden met reeds door Randridge ter zake betaalde bedragen.
25. Het hof gaat voorbij aan het verweer van Randridge ten aanzien van de ingangsdatum van de wettelijke rente. Per factuur is immers de vervaldatum aangegeven – de dag na 30 dagen vanaf de factuurdatum – en wettelijke handelsrente is dan van rechtswege verschuldigd. De proceskosten in eerste aanleg dienen tussen partijen te worden gecompenseerd, daar beide partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld. Ook in zoverre kan het bestreden vonnis niet in stand blijven.
26. Voor toewijzing van buitengerechtelijke kosten, zoals door TTC gevorderd, ziet het hof geen goede grond. Buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand komen immers op de voet van artikel 6:96 BW niet voor vergoeding in aanmerking indien er sprake is van aan een procedure voorafgaande aanmaning of een andere verrichting waarvoor de proceskosten een vergoeding plegen in te sluiten. TTC heeft onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat deze situatie zich hier niet voordoet. Dit betekent dat noch de vordering tot betaling van incasso- en administratiekosten, noch de vordering tot veroordeling in de buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar is.
27. De grieven in principaal appel treffen ten dele doel. In incidenteel appel faalt grief 1. Voor zover het bewijsaanbod van Randridge niet hiervoor reeds is gepasseerd, gaat het hof hieraan ook overigens als niet ter zake dienende voorbij. Ook het bewijsaanbod van TTC moet worden gepasseerd, nu dit geen betrekking heeft op concrete, zich voor bewijslevering lenende stellingen.
28. Het hof ziet reden de proceskosten in principaal appel in hoger beroep tussen partijen te compenseren, nu partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld. In incidenteel appel zal Randridge worden veroordeeld in de kosten aan de zijde van TTC, zoals gevorderd door TTC vermeerderd met nakosten van € 131,= indien geen betekening plaatsvindt en met € 205,= indien wel betekening plaatsvindt.

Beslissing

in principaal appel en in incidenteel appel
Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Den Haag, sector kanton, locatie Den Haag, van
1 oktober 2012:
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Randridge tot betaling van € 12.691,75 (inclusief BTW), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de facturen met de nummers 11002519, 11002518, 11002517, 11002394, 11002199, 11002197, 11002060, 11002257, 11002059 en 11001841, één en ander voor zover de desbetreffende bedragen nog niet door Randridge zijn voldaan;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg, alsmede de proceskosten in principaal appel tussen partijen in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
veroordeelt Randridge in de kosten in het incidenteel appel en begroot deze kosten aan de zijde van TTC tot aan deze uitspraak op € 447,= aan salaris advocaat, te vermeerderen met de nakosten van € 131,= indien geen betekening plaatsvindt en met € 205,= indien wel betekening plaatsvindt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, M.C.M. van Dijk en R.F. Groos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 januari 2015 in aanwezigheid van de griffier.