De beoordeling van het hoger beroep
1. In deze zaak kan van de volgende feiten worden uitgegaan.
a. Noordeloos heeft op of omstreeks 1 september 2011 aan de Parallelweg te Arkel in opdracht van het Waterschap Rivierenland (hierna: het Waterschap) baggerwerkzaamheden verricht en daarbij baggerspecie uit een naast gelegen sloot verspreid op grond die eigendom was van N.V. Eneco Beheer (hierna: Eneco Beheer). Eneco Beheer is verantwoordelijk voor de energievoorziening. Het netwerk is eigendom van Stedin en wordt door haar beheerd.
b. Stedin heeft Noordeloos bij brief van 2 februari 2012 aansprakelijk gesteld voor schade die Stedin stelde te hebben geleden als gevolg van voormelde door Noordeloos uitgevoerde baggerwerkzaamheden.
c. Namens Noordeloos is iedere aansprakelijkheid afgewezen. Noordeloos betwist onzorgvuldig te hebben gehandeld en zij betwist dat Stedin door toedoen van Noordeloos schade heeft geleden.
2. In dit geding gaat het om de vraag of Noordeloos jegens Stedin aansprakelijk is voor de door Stedin gestelde schade ad € 10.094,57. Dit bedrag bestaat uit een post van
€ 818,50 wegens het doen nemen van monsters van baggerspecie, een post van
€ 8.810,51 wegens “laten doorfresen slib door de grond, puin en vuil uit de grond opruimen dat na het fresen is boven gekomen uit het bestaande maaiveld, inzaaien terrein en afvoeren vuil en puin”, arbeidsloon ad € 115,56 en een administratietoeslag ad € 350,= .
3. Als onbetwist door Stedin staat vast dat Noordeloos de baggerspecie heeft gestort op grond waarvan Eneco Beheer eigenaar was. Noordeloos stelt zich op het standpunt dat Eneco Beheer, als diegene die onderhoudsplichtig was, tevens verplicht was de baggerspecie uit de wegsloot in ontvangst te nemen. Eneco Beheer was bij brief van 17 december 2010 door middel van een vooraankondiging last onder bestuursdwang namens het Waterschap aangeschreven teneinde vóór 31 oktober 2011 te zorgen voor het buitengewoon onderhoud door de (weg)sloten op de juiste diepte te houden. Volgens deze brief was op de controledatum 1 november 2010 nog niet aan deze verplichting voldaan. Voorts stelt Noordeloos zich op het standpunt dat het Waterschap bij brief van 24 december 2010 aan Eneco Beheer het voorstel heeft gedaan dat het Waterschap voor het uitdiepen van de sloot zou zorgen, waar tegenover Eneco Beheer als de eigenaar van de grond de baggerspecie uit de gehele sloot op haar grond had te dulden.
4. Volgens Noordeloos heeft noch Eneco Beheer, noch Stedin op voormelde brieven gereageerd, waarna Noordeloos op 24 augustus 2011 een zogeheten KLIC-melding aan Stedin zou hebben gedaan. Stedin betwist niet dat deze melding, zoals Noordeloos nader in hoger beroep heeft betoogd, namens Noordeloos door Aannemingsbedrijf [naam] B.V is gedaan, zodat tussen partijen vast staat dat de melding aan Stedin is gedaan. Het hof acht niet van belang of Noordeloos dan wel een derde namens Noordeloos deze melding aan Stedin heeft gedaan.
5. In eerste aanleg heeft Stedin verklaard op deze melding niet te hebben gereageerd, terwijl Stedin in hoger beroep heeft gesteld dat zij de melding heeft teruggezonden aan Aannemingsbedrijf [naam] B.V. Onduidelijk is gebleven op welke wijze Stedin op de melding zou hebben gereageerd. Stedin heeft op dit punt niets verklaard. Stedin heeft betwist, hetgeen Noordeloos had aangevoerd, dat Noordeloos op enig moment na de KLIC-melding voor overleg in verband met de uitvoering van de baggerwerkzaamheden contact heeft gezocht met Stedin of althans met een derde die bevoegd was namens Stedin te handelen.
6. Het hof bespreekt allereerst de stellingen van Stedin die erop neerkomen dat zij niet heeft behoeven te dulden dat derden zonder haar toestemming het terrein betraden om daarover baggerspecie uit te smeren, in welk verband Stedin erop heeft gewezen dat voormelde brief van 17 december 2010 niet is voorzien van een adressering en dat ditzelfde geldt ten aanzien van de brief van 29 december 2010, waarop Noordeloos zich heeft beroepen. Stedin betwist dat zij door het Waterschap bij voormelde brieven is aangeschreven. Indien het Waterschap al iemand heeft aangeschreven, dan betreft dit Eneco Beheer, hetgeen Stedin, naar zij stelt, niet aangaat. Evenmin is voor Stedin, naar zij betoogt, van belang of Noordeloos in opdracht van het Waterschap de baggerwerkzaamheden heeft verricht, daar Noordeloos als opdrachtnemer zelfstandig aansprakelijk is voor door Stedin geleden schade.
7. Op dit punt overweegt het hof als volgt. Stedin stelt terecht dat Noordeloos naast het Waterschap aansprakelijk kan zijn indien er sprake is van een gemaakte fout in het kader van de verrichte baggerwerkzaamheden. Daarmee staat echter nog niet vast dat Noordeloos onrechtmatig heeft gehandeld door in opdracht van het Waterschap de grond te betreden teneinde de baggerwerkzaamheden te kunnen verrichten.
8. Indien heeft te gelden dat, zoals Noordeloos heeft aangevoerd, Eneco Beheer door het Waterschap bij brief van 17 december 2010 erop is gewezen dat bij controle was gebleken dat Eneco Beheer op 1 november 2010 niet had voldaan aan haar onderhoudsverplichting, valt zonder bijkomende omstandigheden niet in te zien dat Noordeloos jegens Stedin onrechtmatig heeft gehandeld door het als opdrachtnemer van het Waterschap in het kader van diens publiekrechtelijke bevoegdheden betreden van de grond van Eneco Beheer en het daarop storten van baggerspecie op zichzelf. Dit geldt te meer indien komt vast te staan dat aan Eneco Beheer bij brief van 29 december 2010 het voorstel is gedaan de baggerspecie uit de wegsloot op het perceel van Eneco Beheer te doen storten waartegenover het Waterschap de reeds vóór 1 november 2010 bestaande verplichting van Eneco Beheer tot het plegen van onderhoud van de (weg)sloot op zich zou nemen.
9. Nu Stedin heeft betwist dat bedoelde brieven van 17 december 2010 en 24 december 2010 door het Waterschap aan Eneco Beheer zijn verzonden en Noordeloos geen stukken heeft overgelegd, waaruit dit kan blijken, maar bewijs heeft aangeboden van haar stelling dat deze brieven op voormelde data door het Waterschap zijn verzonden, zal het hof Noordeloos tot dit bewijs toelaten indien komt vast te staan dat er sprake is van door Stedin geleden schade waarvoor Noordeloos in beginsel aansprakelijk is.
10. Het hof stelt voorop dat het op de weg van Stedin lag om voldoende feiten en omstandigheden te stellen die, mits bewezen, kunnen leiden tot de conclusie dat Noordeloos jegens Stedin zodanig heeft gehandeld dat zij schade heeft geleden waarvoor Noordeloos aansprakelijk is.
11. Stedin heeft gesteld dat ook baggerspecie op het terrein is gestort die afkomstig was van gedeelten van de sloot die niet grensden aan het desbetreffende perceel. Noordeloos heeft niet betwist dat ook baggerspecie is gestort die niet afkomstig was van het aan dit terrein grenzende deel van de sloot. Noordeloos verwijst naar het voorstel van het Waterschap bij brief van 29 december 2010, inhoudende dat het Waterschap zou zorgen voor het uitbaggeren van de gehele sloot, waarbij op de eigenaar van de grond tegen ontvangst van een vergoeding de plicht rustte de baggerspecie in ontvangst te nemen. Volgens Noordeloos is in de KLIC-melding het gebied omschreven waar de werkzaamheden zouden plaatsvinden en is het bewuste perceel onderdeel van dit gebied. Noordeloos betwist echter dat er sprake is van daardoor veroorzaakte schade waarvoor Noordeloos aansprakelijk is.
12. Het hof bespreekt allereerst de door Stedin gestelde post die betrekking heeft op het in opdracht van Stedin nemen van monsters van baggerspecie. Op dit punt voert Noordeloos aan dat Stedin, indien zij contact had opgenomen met Noordeloos voordat Stedin kosten voor het doen onderzoeken van monsters had gemaakt, had kunnen vernemen dat het Waterschap reeds monsters had genomen waaruit bleek dat de baggerspecie niet vervuild was. Stedin heeft op zichzelf niet betwist dat de baggerspecie niet vervuild was, zodat het hof hiervan heeft uit te gaan. De enkele door Stedin gestelde omstandigheid dat zij vreesde dat deze wel vervuild was, kan niet leiden tot de conclusie dat Noordeloos aansprakelijk is voor de door Stedin op dit punt gemaakte kosten ad € 818,50.
13. Vervolgens is aan de orde de post van € 8.810,51 wegens “laten doorfresen slib door de grond, puin en vuil uit de grond opruimen dat na het fresen is boven gekomen uit het bestaande maaiveld, inzaaien terrein en afvoeren vuil en puin”. Volgens Stedin is de baggerspecie niet aan de rand van de sloot gestort, maar midden op het terrein. Noordeloos betoogt daartegenover dat door middel van een losse giek de baggerspecie uit de sloot uitsluitend is verspreid over een strook van enkele meters gerekend vanaf de sloot.
14. Voor de vraag of Noordeloos voor voormelde kosten van € 8.810,51 aansprakelijk is, is bepalend of er een zodanig zwaarwegende reden bestond voor het verwijderen van deze baggerspecie en het frezen van de grond, dat Stedin ervan heeft mogen uitgaan dat zij de kosten daarvan aan Noordeloos in rekening mocht brengen. Indien dit niet het geval was, is er geen sprake van door Stedin gemaakte kosten waarvoor Noordeloos aansprakelijk is, zoals Noordeloos aanvoert.
15. Tegenover de stelling ten verwere van Noordeloos dat voor de toegankelijkheid van in de grond gelegen leidingen van Stedin geen verschil kan maken of op die grond al dan niet een laag baggerspecie ligt, heeft Stedin het volgende gesteld. Zij vreesde dat de in de grond gelegen reserveleidingen waren beschadigd doordat over het terrein was gereden, zodat zij genoodzaakt was de leidingen bloot te leggen om op eventuele beschadiging te kunnen onderzoeken. Stedin erkent wel dat deze leidingen niet beschadigd bleken te zijn, maar zij acht Noordeloos niettemin aansprakelijk voor de kosten veroorzaakt door het graven van proefsluiven ter inspectie van de in de grond gelegen leidingen, het verwijderen en afvoeren van de baggerspecie, het opnieuw inzaaien van het terrein en het aanvoeren van materiaal.
16. Het begrijpt de stellingen van Stedin op dit punt aldus dat kosten als gevolg van een onderzoek naar mogelijke beschadiging van de leidingen voor rekening van Noordeloos dienen te komen, daar door haar toedoen het risico van beschadiging was ontstaan.
17. Op dit punt acht het hof van belang dat Stedin, naar Noordeloos heeft aangevoerd en Stedin niet heeft betwist, geen contact met Noordeloos heeft opgenomen voordat Stedin opdracht gaf tot het graven van proefsluiven. Daardoor heeft Stedin zich de gelegenheid ontnomen bij Noordeloos na te gaan welke werkzaamheden waren verricht en op welke wijze deze waren verricht. Bovendien heeft Stedin haar kennelijke stelling dat het noodzakelijk was de baggerspecie van het perceel te verwijderen en af te voeren, onvoldoende toegelicht, gelet op de omstandigheid dat het hier gaat om in de grond gelegen leidingen of kabels. Het hof passeert het aanbod van Stedin op dit punt, nu dit geen betrekking heeft op concrete, zich voor bewijslevering lenende feiten en omstandigheden.
18. Het hof gaat voorts voorbij aan de stelling van Stedin dat op het betrokken terrein niet zonder toezicht mag worden gewerkt omdat zich daar levensgevaarlijke hoogspanningsleidingen bevinden, zodat een vast protocol voorschrijft dat de leidingen spanningsvrij worden gemaakt indien er op het terrein graafvoertuigen met graafarmen worden gebruikt. Ook indien Stedin dit terecht stelt, kan hieruit niet volgen dat Noordeloos voor de door Stedin gestelde schade aansprakelijk is. Gesteld noch gebleken is dat de gestelde schade is veroorzaakt door in strijd met voormeld protocol verrichte werkzaamheden.
19. Het vorenstaande leidt het hof tot de conclusie dat ook de kosten wegens het opnieuw inzaaien van het terrein en het bedrag van € 115,56 aan arbeidsloon voor rekening van Stedin dienen te blijven. Nu de aan Noordeloos doorberekende administratietoeslag ad € 350,= onvoldoende is onderbouwd, moet de conclusie luiden dat niet is komen vast te staan dat het storten van baggerspecie op het terrein van Eneco Beheer door Noordeloos heeft geleid tot schade waarvoor Noordeloos aansprakelijk is. Het hof komt aan bewijslevering door Noordeloos, zoals hiervoor in rechtsoverweging 9 vermeld, niet toe, nu geen der partijen daarbij enig belang heeft.
20. Voor zover het bewijsaanbod van Stedin niet reeds hiervoor aan de orde is gekomen, gaat het hof hieraan ook overigens als niet ter zake dienende voorbij. De grief faalt. Stedin zal niet-ontvankelijk verklaard worden in haar beroep tegen het vonnis van de rechtbank van 27 mei 2013, nu hiertegen geen grieven zijn gericht. Het bestreden vonnis van 22 augustus 2013 zal worden bekrachtigd. Stedin zal in hoger beroep als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten aan de zijde van Noordeloos, zoals gevorderd door Noordeloos te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede met de nakosten.