ECLI:NL:GHDHA:2015:1125

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2015
Publicatiedatum
12 mei 2015
Zaaknummer
200.134.154/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake betaling van verschuldigde bedragen voor levering van groene stroom

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin Groene Energie Administratie B.V. (hierna: Groene Energie) als eiseres was opgetreden. Het hoger beroep is ingesteld op 23 juli 2013 tegen het vonnis van 23 april 2013. De zaak betreft de vraag of [appellant] nog een bedrag in hoofdsom aan Groene Energie verschuldigd is voor de levering van groene stroom. De partijen zijn verdeeld over de juistheid van de meterstanden en de verwerking van de door [appellant] betaalde voorschotbedragen in de vordering van Groene Energie.

Tijdens de procedure heeft het hof vastgesteld dat de feiten zoals vastgesteld door de rechtbank niet zijn betwist. [appellant] heeft drie grieven ingediend, waarbij hij onder andere de juistheid van de meterstanden betwist en stelt dat er onduidelijkheid is over de betalingen die hij heeft gedaan. Groene Energie heeft in haar memorie van antwoord de meterstanden verdedigd en gesteld dat de eerdere geschatte meterstanden niet correct waren, wat heeft geleid tot een herberekening.

Het hof heeft geoordeeld dat de grief van [appellant] over de meterstanden vergeefs is voorgedragen, omdat de gegevens die door de netbeheerder zijn verstrekt, correct zijn en overeenkomen met de afrekeningen. Wat betreft de betaalde voorschotten heeft het hof vastgesteld dat er een klein verschil is in de standpunten van partijen, maar dat Groene Energie niet voldoende bewijs heeft geleverd om haar vordering te onderbouwen. Het hof heeft daarom de vordering van Groene Energie verminderd en [appellant] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.598,69, vermeerderd met wettelijke rente.

De beslissing van het hof houdt in dat het vonnis van de rechtbank voor een deel wordt bekrachtigd en voor een ander deel wordt vernietigd. Tevens is [appellant] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Het arrest is uitgesproken op 3 maart 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 200.134.154/01
Zaak-rolnummer rechtbank: 1189199/12-19701

Arrest d.d. 3 maart 2015

in de zaak van
[appellant],
wonende te Den Haag,
appellant, in eerste aanleg gedaagde,
hierna te noemen:
[appellant],
advocaat: mr. E. Meijer te Den Haag,
tegen
Groene Energie Administratie B.V.,
mede handelende onder de naam Greenchoice,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde, in eerste aanleg eiseres,
hierna te noemen:
Groene Energie,
advocaat: mr. R. Dijkema te Hilversum.

Het geding

Bij exploot van 23 juli 2013 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 23 april 2013 dat de rechtbank Den Haag (team kanton, locatie Den Haag) tussen partijen heeft gewezen.
Een door het hof gelaste en op 7 januari 2014 gehouden comparitie na aanbrengen heeft niet tot een schikking geleid.
Bij memorie van grieven (met producties) heeft [appellant] tegen genoemd vonnis drie grieven aangevoerd die Groene Energie bij memorie van antwoord (met producties) heeft bestreden, daarbij haar eis verminderende.
Vervolgens hebben partijen hun zaak schriftelijk doen bepleiten door hun raadslieden. De daarop betrekking hebbende pleitnotities bevinden zich bij de stukken.
Ten slotte hebben partijen hun stukken overgelegd voor arrest.

De beoordeling van het hoger beroep

Tegen de vaststelling van de feiten in r.o. 2 van het beroepen vonnis is geen bezwaar geuit, zodat ook het hof daarvan als juist zal uitgaan.
In deze zaak gaat het in essentie om de vraag of [appellant] inzake de levering van groene stroom door Groene Energie nog een bedrag in hoofdsom aan Groene Energie is verschuldigd. Met name zijn partijen verdeeld over de vragen of de aan de vordering van Groene Energie ten grondslag liggende meterstanden door haar correct zijn weergegeven en vervolgens in de berekeningen zijn betrokken, alsmede of de door [appellant] betaalde voorschotbedragen correct zijn verwerkt in de vordering van Groene Energie.
Grief Iheeft betrekking op de juistheid van de meterstanden. [appellant] voert in de toelichting op de grief aan, kort weergegeven, dat onduidelijk is wie de meterstanden heeft opgenomen of geschat, alsmede dat mogelijkerwijs sprake is van een vergissing in zijn nadeel bij de opname.
Onder verwijzing naar een reeds in prima in het geding gebrachte schermprint van het zgn. toegankelijk meetregister zoals daarin wordt voorzien door Energie Data Services Nederland, alsmede een bijlage van de gebruikershandleiding voor dit informatiesysteem (zie producties 1 en 2 bij de akte uitlating na comparitie), heeft Groene Energie in haar memorie van antwoord aangevoerd – kortweg – dat de meterstanden van 10 maart 2008 en 23 april 2008 in eerste instantie berusten op schattingen van de netbeheerder, waarna op basis van een opname door de netbeheerder op 18 juni 2008 aan het licht kwam dat de eerdere geschatte meterstanden niet juist waren en grond opleverden voor een herberekening en een gecorrigeerde afrekening.
Het hof begrijpt de opstelling van [appellant] aan de hand van diens pleitnotities vervolgens aldus dat hij niet (langer) de echtheid van de bovengenoemde schermprint betwist (zie punt 5 van de pleitnotities van [appellant]), doch als enige verklaring voor het geschil thans nog ziet dat de gegevens van de schermprint weliswaar correct zijn, doch betrekking hebben op een ander afnameadres dan (destijds) dat van [appellant] (te weten [adres]).
Daargelaten dat het thans de facto gaat om een veronderstelling die niet toereikend op feiten is gebaseerd, stelt het hof vast dat [appellant] miskent dat het op voornoemde schermprint links-bovenaan weergegeven nummer, volledig overeenstemt met het meercijferige nummer zoals dat op elk van de tot hem op bovengenoemd adres gerichte eind- of jaarafrekeningen waarvan ten processe nakoming (betaling) wordt gevorderd, in de aanhef is vermeld.
De grief is vergeefs voorgedragen.
Met
grief 2brengt [appellant] in essentie naar voren dat de rechtbank zijns inziens ten onrechte heeft aangenomen dat niet is komen vast te staan dat – behoudens de door Groene Energie reeds verwerkte voorschotbedragen – nog andere bedragen zijn voldaan.
Ter onderbouwing van de grief heeft [appellant] in zijn memorie van grieven een overzicht opgenomen van de aan Groene Energie betaalde voorschotbedragen, waarop hij de conclusie doet steunen dat alle voorschotbedragen tot een totaal van € 540,00 zijn voldaan, zulks behoudens één voorschotbetaling van € 10,00.
Groene Energie heeft te dezer zake verwezen naar een specificatie (betalingsoverzicht) die zij in prima reeds in het geding heeft gebracht (productie 1 bij brief d.d. 20 september 2012, overgelegd met het oog op de gelaste comparitie van partijen van 1 oktober 2012). Uit deze specificatie komt naar voren dat [appellant] voorschotbedragen tot een totaal van € 443,00 zou hebben voldaan. Daar komt dan bij dat Groene Energie blijkens haar memorie van antwoord stelt geen rekening te hebben gehouden met een door [appellant] op 21 april 2009 gedane voorschotbetaling van € 57,00, zodat het standpunt van Groene Energie erop neerkomt dat uitgegaan moet worden van de betaling van voorschotten tot een totaal van € 500,00.
Op deze grondslag heeft Groene Energie vervolgens haar vordering op [appellant] verminderd met genoemd bedrag van € 57,00, zodat zij thans in hoofdsom nog vordert een bedrag van € 1.628,69.
De verschillen in de wederzijdse standpunten met betrekking tot de betaling en verrekening van de voorschotten, lopen aldus niet ver uiteen en vertegenwoordigen niet meer dan een vermogensrechtelijke waarde van € 40,00, welk bedrag [appellant] stelt méér te hebben betaald dan door Groene Energie wordt aangegeven aan voorschotten te hebben ontvangen en verrekend. Rekening houdend met de erkenning door [appellant] dat hij één voorschotnota ad € 10,00 onbetaald heeft gelaten, is het geschil tussen partijen met betrekking tot de vraag welk totaalbedrag als voorschot is betaald en mitsdien op de vordering in hoofdsom in mindering moet worden gebracht, beperkt tot een waarde van € 30,00.
Het hof overweegt dat het op de weg van Groene Energie als eisende partij zou hebben gelegen om zich in hoger beroep niet te beperken tot de blote stelling dat met alle door [appellant] gedane (voorschot)betalingen rekening is gehouden, maar om desgewenst (nadere) feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit de juistheid van haar vordering blijkt. Nu zodanige feiten of omstandigheden ontbreken, zal het hof het standpunt van [appellant] met betrekking tot de betaalde voorschotten volgen, en op de (reeds verminderde) vordering van Groene Energie in hoofdsom ad € 1.628,69, het bedrag van € 30,00 in mindering brengen, resulterend in een totaal van € 1.598,69 in hoofdsom te voldoen.
In zoverre treft grief 2 doel en kan het beroepen vonnis niet in stand blijven.
Met
grief 3betoogt [appellant] in essentie dat de rechtbank zich te veel heeft laten leiden door de door Groene Energie verschafte meterstanden, terwijl het op de weg van de rechtbank zou hebben gelegen om Groene Energie opdracht te geven de van de netbeheerder afkomstige meterstanden in het geding te brengen.
Nu in het voorgaande ligt besloten dat de vanwege de netbeheerder verschafte gegevens in beide instanties aan de orde zijn gesteld en aan de beslissing ten grondslag zijn gelegd, is de grief vergeefs voorgedragen.
De slotsom. De door Groene Energie met € 57,00 tot € 1.628,69 verminderde vordering in hoofdsom, komt tot het totaalbedrag van € 1.598,69 voor toewijzing in aanmerking, onder afwijzing van het meerdere.
De juistheid van de toewijzing door de rechtbank van de nevenvorderingen vormt in dit hoger beroep geen onderdeel van de rechtsstrijd, zij het dat het beroepen vonnis niet in stand zal kunnen blijven voor zover daarin met betrekking tot de nevenvorderingen wordt voortgebouwd op de aanvankelijke (te hoge) eis. Nu partijen dienaangaande verder geen gegevens hebben verschaft, zal [appellant] worden veroordeeld om over elke onbetaalde afrekening aan Groene Energie de wettelijke rente te vergoeden vanaf de datum van verval tot aan de algehele voldoening (zulks in overeenstemming met hetgeen de rechtbank overeenkomstig het gestelde in r.o. 3.2 van het beroepen vonnis onbestreden aan haar beslissing ten grondslag heeft gelegd).
Ten slotte zal de veroordeling van [appellant] tot betaling van de kosten van buitengerechtelijke incasso tot het bedrag van € 300,00 worden bekrachtigd.
Als de goeddeels in het ongelijk te stellen partij dient [appellant] te worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep (twee punten in tarief I).
Hetgeen partijen verder nog te berde hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds vervat dan wel als niet ter zake dienende, buiten bespreking blijven. Voor het honoreren van enig bewijsaanbod is in het licht van het voorgaande geen plaats.
Beslissing
Het hof:
I. bekrachtigt het vonnis d.d. 23 april 2013, waarvan beroep, en wel voor zover daarin het door Groene Energie gevorderde is toegewezen tot een bedrag in hoofdsom groot € 1.598,69, welk bedrag is te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het verval van elke afrekening tot aan de dag van algehele voldoening;
II. vernietigt genoemd vonnis voor zover daarin een hoger bedrag in hoofdsom dan voormeld is toegewezen en heeft gediend als grondslag voor de toewijzing van de wettelijke rente, en wijst, opnieuw rechtdoende, dat meerdere af;
III. bekrachtigt voorts genoemd vonnis voor zover daarin [appellant] is veroordeeld tot betaling aan Groene Energie van een bedrag groot € 300,00 inzake kosten van buitengerechtelijke incasso;
IV. bekrachtigt verder genoemd vonnis voor zover daarin [appellant] is veroordeeld tot betaling van de kosten van de eerste aanleg;
V. veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Groene Energie te begroten op € 683,00 aan verschotten en € 1.264,00 voor salaris;
VI. verklaart dit arrest voor wat de onderdelen I, III, IV en V van het dictum betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
VII. wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, G.J. Knijp en R.F. Groos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 maart 2015 in aanwezigheid van de griffier.