ECLI:NL:GHDHA:2015:1118

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2015
Publicatiedatum
12 mei 2015
Zaaknummer
200.119.715/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over betaling van achterstallige verenigingsbijdragen door een appartementseigenaar aan de Vereniging van Eigenaren

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een hoger beroep van een appartementseigenaar, aangeduid als [appellante], tegen de Vereniging van Eigenaren (VVE). De VVE had de appellante in eerste instantie veroordeeld tot betaling van € 1.280,33 wegens achterstallige verenigingsbijdragen. De appellante voerde als verweer aan dat dit bedrag verrekend was met een betaling aan KR Liftenservice B.V. voor werkzaamheden aan de lift in het gebouw van de VVE. De rechtbank had in een eerder vonnis geoordeeld dat de appellante niet in het haar opgedragen bewijs was geslaagd, en had de vordering van de VVE toegewezen en die van de appellante afgewezen.

Tijdens het hoger beroep heeft de appellante grieven ingediend, onder andere dat zij wel degelijk bewijs had geleverd van de betaling aan KR Liftenservice. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals die door de rechtbank waren vastgesteld en heeft de grieven van de appellante beoordeeld. Het hof oordeelde dat de appellante niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat zij de betaling had gedaan. De verklaringen van de getuigen waren niet eenduidig en de bewijsstukken waren onvoldoende om de vordering van de appellante te onderbouwen.

Uiteindelijk heeft het hof de vonnissen van de rechtbank bekrachtigd en de appellante veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Dit arrest is uitgesproken op 14 april 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 200.119.715/01
Zaak- en rolnummer rechtbank: 1078937 RL EXPL 11-18289
Arrest van 14 april 2015
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. M. de Boorder te Den Haag,
tegen
VERENIGING VAN EIGENAARS […],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de VVE,
advocaat: mr. A. Schippers te Den Haag.

1.De verdere loop van het geding

Bij tussenarrest van 5 februari 2013 is een comparitie van partijen gelast. De comparitie is op 26 maart 2013 gehouden. Nadat de zaak weer naar de rol was verwezen heeft [appellante] bij memorie van grieven (met één productie) enige ongenummerde grieven aangevoerd, die door de VVE bij memorie van antwoord (eveneens met één productie) zijn bestreden.
Vervolgens zijn stukken overgelegd en is arrest gevraagd.

2.Beoordeling van het hoger beroep

2.1
De door de rechtbank in het tussenvonnis van 21 december 2011 onder 2.1-2.4 vastgestelde feiten zijn in hoger beroep niet bestreden. Ook het hof gaat van die feiten uit.
2.2
Het gaat in deze zaak om het volgende.
Bij inleidende dagvaarding heeft de VVE gevorderd [appellante] te veroordelen tot betaling van € 1.280,33 in hoofdsom wegens achterstallige verenigingsbijdragen. [appellante] heeft als verweer gevoerd dat genoemd bedrag is verrekend met hetgeen zij ten behoeve van de VVE aan KR Liftenservice B.V. (verder: KR Liftenservice) heeft betaald. Die betaling - zo stelt zij - betreft een bedrag van € 11.102,70 wegens kosten van de laatste fase van het aanbrengen van een lift in het gebouw van de VVE. [appellante] heeft een reconventionele vordering ingesteld tot veroordeling van de VVE tot betaling aan haar van € 8.327,02 in hoofdsom.
Bij genoemd tussenvonnis is [appellante] toegelaten tot bewijs.
Na getuigen te hebben gehoord, heeft de rechtbank bij eindvonnis van 26 september 2012 overwogen dat [appellante] niet in het haar opgedragen bewijs is geslaagd, de vordering van de VVE toegewezen en de vordering van [appellante] afgewezen.
2.3
De grieven van [appellante] komen - voor zover van belang - op het volgende neer:
Ten onrechte is in het tussenvonnis [appellante] opgedragen te bewijzen onder meer dat zij - al dan niet door [M] (hof: de heer [M], echtgenoot van [appellante]) - een bedrag van € 8.327,02 heeft betaald aan het bedrijf dat de werkzaamheden aan de lift heeft uitgevoerd.
Anders dan in het eindvonnis is overwogen, is [appellante] in dat bewijs geslaagd. In elk geval heeft zij alsnog - met de in het geding gebrachte verklaring van [N] (verder: [N]) - het bewijs geleverd.
[appellante] biedt aan [N] en KR Liftenservice als getuigen te doen horen.
2.4
Het hof oordeelt hierover als volgt.
2.5
ad a.
De stelling van [appellante] dat zij voor de afbouw van de lift heeft betaald, is een bevrijdend verweer in conventie en de grondslag van de vordering in reconventie. De VVE heeft deze stelling gemotiveerd betwist. Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rust de bewijslast in dezen op [appellante].
Het bewijs is niet geleverd met de voorafgaand aan het tussenvonnis in het geding gebrachte bescheiden. Dat geldt ook voor de brief van […] aan [M] van 22 juli 2006. In die brief wordt wel gerept over "Door u betaalde nota's KR Liftenservice b.v. totaal € 11.102,70", doch uit die passage kan niet meer worden afgeleid dat [M] nota's afkomstig van KR Liftenservice aan de genoemde administrateur van de VVE heeft gegeven met de mededeling dat hij die nota's heeft voldaan. Derhalve kan er niet uit worden afgeleid dat de betaling inderdaad is geschied.
De grief faalt.
2.6
ad b.
2.6.1
Het is aannemelijk dat [M], al dan niet namens [appellante], aan een bedrijf of een of meer personen opdracht heeft gegeven om afrondende werkzaamheden, samenhangend met het aanbrengen van een lift in het gebouw van de VVE, uit te voeren.
2.6.2
Welke de afrondende werkzaamheden - die de aanvankelijk met de hele liftbouw belaste onderneming [D] (verder: [D]) niet had verricht - precies waren, is niet komen vast te staan. [M] heeft daarover als getuige verklaard: "Toen [D] failliet ging moest in elk geval de beplating van de liftschacht nog worden aangebracht, en de noodverlichting." Evenmin is komen vast te staan wie die afrondende werkzaamheden heeft uitgevoerd en wat daarvoor in rekening is gebracht.
Hierbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de echtheid van de door [appellante] in de eerste instantie in het geding gebrachte werkbon en factuur op papier van KR Liftenservice, door de VVE, onder overlegging van een schriftelijke verklaring van [R], oud-directeur van KR Liftenservice, gemotiveerd is betwist.
De in hoger beroep in het geding gebrachte schriftelijke verklaring van [N], biedt onvoldoende steun aan de stellingen van [appellante], aangezien [N] verklaart dat hij zelf de werkzaamheden heeft uitgevoerd
"meestal alleen en soms met een collega"doch er geen verklaring voor geeft dat niet hij doch […] en […] als monteurs op de werkbon staan vermeld.
De verklaringen die partij [appellante] en getuige [M] hebben afgelegd geven enige steun aan de stellingen van [appellante] dat afrondende werkzaamheden aan de lift door KR Liftenservice zijn uitgevoerd. De verklaring van [M] houdt ook in dat de werkbon die werkzaamheden juist weergeven. Het hof acht een en ander, mede gelet op de - door [appellante] niet concreet betwiste - verklaring van [R], niet overtuigend.
2.6.2
Mede gelet op het voorafgaande acht het hof niet bewezen dat [appellante], of [M] namens haar, ter zake betalingen hebben gedaan en in elk geval niet betalingen met de door [appellante] gestelde hoogte.
Partij-getuige [appellante] heeft onder meer verklaard "Wel weet ik dat als er contante betalingen werden gedaan daar een factuur op tafel kwam." Getuige [M] verklaarde: "De deelbetalingen die ik aan KR Liften heb gedaan gebeurden niet op basis van een factuur, maar op mededeling van KR Liften over het verschuldigde bedrag." Deze verklaringen zijn derhalve niet eenduidig.
[appellante] heeft als getuige verklaard dat zij niet weet of er in haar aanwezigheid een kwitantie aan [M] is getekend. Over aan haar zelf afgegeven kwitanties heeft zij niets verklaard. [M] verklaarde: "Bij de deelbetalingen die werden gedaan zijn ook steeds kwitanties afgegeven. Dat gebeurde bij alle betalingen, ook de betaling die mijn echtgenote deed." Ook op dit onderdeel zijn de verklaringen dus niet eenduidig.
De getuigenverklaringen zijn met betrekking tot de hoogte van de betaalde bedragen op zijn minst vaag.
[appellante] en [M] hebben er geen deugdelijke verklaring voor gegeven waarom zij - anders dan van de factuur van 31 maart 2004 - geen (kopieën) van de kwitanties hebben behouden; waarom op de factuur van 31 maart 2004 niet in de oorspronkelijke getypte tekst staat vermeld dat alles al is voldaan; waarom op de factuur met de hand is geschreven "Voldaan per kas 10-09-04", terwijl in de visie van [appellante] de betalingen al in de periode van 22-26 maart 2004 waren geschied. De door [appellante] en [N] gegeven verklaring voor de contante deelbetalingen - "eerdere slechte ervaringen met bedrijven die failliet waren gegaan" respectievelijk "voorkomen dat het vorige bedrijf materiaal kon claimen of betalingen ging eisen" - missen overtuigingskracht.
Uit het voorafgaande en de niet bestreden onderdelen van 3.10 en 3.11 van het vonnis van 26 september 2012 volgt dat het bewijs niet is geleverd.
2.7
ad c.
In aanmerking nemende dat aan de schriftelijke verklaring van [N] vanwege de besproken inhoud daarvan het vereiste bewijs niet kan worden ontleend, en niet is gesteld dat [N] meer of anders kan verklaren dan in die verklaring staat, is het bewijsaanbod van [appellante] in dat opzicht onvoldoende. KR Liftenservice - waarvan K.R. [R] geen directeur meer is - is een vennootschap die niet als getuige kan worden gehoord. Voor het overige is het bewijsaanbod niet concreet.
2.8
De conclusie is dat de grieven falen en de vonnissen dienen te worden bekrachtigd.
Het voordeel dat de VVE de laatste termijn van [D] (35% van de aanneemsom, gevorderd is € 10.286,97) niet is voldaan, komt, nu niet is bewezen dat [appellante] daarvoor de door haar gestelde vervangende uitgaven heeft gedaan, aan de VVE toe.
2.9
[appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van de VVE worden bepaald op € 683,- aan griffierecht en € 632,- (tarief I, 1 punt) aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad voor zover het de veroordeling in de proceskosten betreft.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, J.H.W. de Planque en R.F. Groos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 april 2015 in aanwezigheid van de griffier.