In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin zijn vordering tot schadevergoeding werd afgewezen op grond van verjaring. [appellant] was tot 1 november 2004 in dienst bij Coca Cola en vorderde in 2013 een bedrag van € 653.645,38, vermeerderd met rente en kosten. De rechtbank oordeelde dat de vordering was verjaard, wat [appellant] in hoger beroep betwistte. Hij stelde dat hij pas in 2011 bekend was geworden met de aard en omvang van de schade. Het hof oordeelde echter dat de verjaringstermijn al was aangevangen op 7 oktober 2004, toen [appellant] al van mening was dat hij recht had op een vergoeding. Het hof bevestigde dat de vordering op basis van artikel 3:310 BW was verjaard, omdat [appellant] niet tijdig actie had ondernomen. De grieven van [appellant] werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij [appellant] werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.