ECLI:NL:GHDHA:2015:1108

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2015
Publicatiedatum
12 mei 2015
Zaaknummer
200.132.802/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van Delphi Hotels Nederland B.V. tegen vordering van Wasserij X V.O.F. inzake onbetaalde facturen voor wasserijdiensten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Delphi Hotels Nederland B.V. tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter, waarin de vordering van Wasserij X V.O.F. tot betaling van onbetaalde facturen voor geleverde wasserijdiensten werd toegewezen. De zaak heeft zijn oorsprong in een overeenkomst tussen Wasserij X en Delphi Hotels, waarbij laatstgenoemde gedurende een aantal jaren wasserijdiensten heeft afgenomen. De vordering betreft dertien facturen die betrekking hebben op diensten geleverd in de periode van juni 2009 tot en met november 2010, welke door Delphi Hotels onbetaald zijn gelaten. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vordering van Wasserij X toegewezen, wat heeft geleid tot het hoger beroep door Delphi Hotels.

Tijdens de procedure heeft Delphi Hotels betwist dat er een rechtsgeldige vordering op haar zou bestaan en heeft zij de authenticiteit van de door Wasserij X overgelegde bewijsstukken in twijfel getrokken. Het hof heeft echter vastgesteld dat Delphi Hotels in de maanden waarop de facturen betrekking hebben, wel degelijk wasserijdiensten heeft afgenomen en dat de facturen zijn ontvangen. Het hof heeft de argumenten van Delphi Hotels verworpen, onder andere omdat zij inconsistenties vertoonde in haar standpunten over de ontvangst van de facturen en de aard van de hotelactiviteiten.

Het hof heeft geoordeeld dat de vordering van Wasserij X terecht was toegewezen en dat de kantonrechter op juiste wijze heeft geoordeeld over de rechtsgeldigheid van de cessie van de vordering aan de geïntimeerde. De grieven van Delphi Hotels zijn dan ook afgewezen, en het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Delphi Hotels is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 200.132.802/01
Rolnummer rechtbank: 1169030/12-13413

Arrest d.d. 14 april 2015

in de zaak van

DELPHI HOTELS NEDERLAND B.V.,

gevestigd te Den Haag,
appellante,
hierna te noemen: Delphi Hotels,
advocaat: mr. A. Ramsoedh te Delft,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.C. Meijroos te Den Haag.

Het verdere verloop van het geding

Nadat de bij tussenarrest van 24 december 2013 bevolen comparatie van partijen, waarvan proces-verbaal is opgemaakt, had plaatsgevonden, hebben beide partijen eerst, gelijktijdig, een akte genomen. Vervolgens heeft [geïntimeerde] bij memorie van antwoord de grieven van Delphi Hotels bestreden. Hierna hebben beide partijen – Delphi Hotels als eerste – nog een akte genomen. Ten slotte hebben partijen hun stukken overgelegd voor arrest.

De verdere beoordeling van het hoger beroep

1. Delphi Hotels heeft geen bezwaren gericht tegen de door de kantonrechter in haar vonnis van 4 maart 2013 (r.o. 1.1 t/m 1.3) vastgestelde feiten, zodat deze feiten ook het hof tot uitgangspunt dienen. Mede gelet op hetgeen partijen overigens hebben gesteld en niet, althans onvoldoende (gemotiveerd) hebben bestreden, staat thans in dit appelgeding het volgende vast.
(a) Delphi Hotels heeft gedurende een aantal jaren een hotel in Den Haag geëxploiteerd onder de naam “Seinpost Hotel” waarvan zij was heeft laten reinigen door de eveneens in Den Haag gevestigde, door vennootschap onder firma Wasserette [X] V.O.F. gedreven, onderneming “Textielverzorging [X]” (hierna, zowel de vennootschap als de onderneming, ook: “[X]”). Op enig moment is Delphi Hotels zich – in plaats van op hotelexploitatie - gaan richten op verhuur van appartementen, in verband waarmee zij de handelsnaam van de door haar gedreven onderneming heeft gewijzigd in “Appartementen Seinduin”. Bestuurder van Delphi Hotels was sinds 27 januari 1999 [K].
(b) Op 1 april 2011 is een overeenkomst tot stand gekomen tussen de vennoten van Wasserette [X] V.O.F. en [geïntimeerde] betreffende de verkoop en levering aan [geïntimeerde] van de door de vennootschap gedreven wasserijonderneming. Tot de in dit kader verkochte en overgedragen bedrijfsactiva behoren, blijkens artikel 1 van de overeenkomst, “alle daartoe behorende vorderingen van de verkoper, (…), zoals nader aangeduid in de aan deze overeenkomst vastgehechte en door beide partijen ondertekende openstaande vorderingen”. Blijkens artikel 2 wordt aan de overeenkomst een lijst gehecht met openstaande vorderingen per 31 maart 2011 tot een bedrag van € 30.085,00.
(c) Bij brief van 15 augustus 2011 heeft [K] namens Delphi Hotels in reactie op enkele aanmaningen aan het door [geïntimeerde] ingeschakelde incassobureau laten weten dat Delphi Hotels de was van het door haar geëxploiteerde hotel slechts door Wasserij [X] heeft laten verzorgen tot februari 2009 en dat zij in verband met het staken van de hotelactiviteiten vanaf die maand van de diensten van Wasserij [X] geen gebruik meer heeft gemaakt.
(d) Delphi Hotels heeft in de periode van 18 februari 2010 tot en met 28 februari 2011 facturen van [X] voldaan, welke zien op door [X] geleverde diensten gedurende een aantal maanden in de periode van maart 2009 tot en met maart 2010, te weten maart, april, mei, juli, september en oktober 2009 en februari en maart 2010.
2. Stellend dat Delphi Hotels dertien facturen voor wasserijdiensten geleverd in de periode van juni 2009 tot en met november 2010 onbetaald heeft gelaten, vorderde [geïntimeerde] in eerste aanleg veroordeling van Delphi Hotels tot betaling van een bedrag van €12.021,83, te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten en handelsrente, en met veroordeling van Delphi Hotels in de kosten van het geding. Bij het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter de vordering van [geïntimeerde] in hoofdsom tot een bedrag van €11.728,42, en de vorderingen ter zake buitengerechtelijke kosten en rente integraal toegewezen, en Delphi Hotels veroordeeld in de kosten van het geding.
3. Met
grief 1klaagt Delphi Hotels erover dat de kantonrechter heeft aangenomen dat er “op grond van de 13 facturen een vordering van [X] op Delphi zou bestaan”. Blijkens de toelichting op deze grief ziet deze eveneens op het oordeel van de kantonrechter dat de vordering op Delphi Hotels (zo die zou bestaan) op enig moment van [X] op [geïntimeerde] is overgegaan en derhalve dat [geïntimeerde] een vordering op Delphi Hotels heeft gekregen, maar nu grief 2 zich geheel richt tegen het aannemen van een rechtsgeldige cessie van deze vordering aan [geïntimeerde], zal het hof zich bij de bespreking van grief 1 beperken tot het beoordelen van de vraag of [X] een onbetaald gebleven vordering op Delphi Hotels heeft gehad tot de omvang als door de kantonrechter in hoofdsom toegewezen, en het overige aangevoerde – zo nog nodig – bespreken in het kader van grief 2.
4. Het gaat in deze zaak om dertien facturen voor wasserijdiensten beweerdelijk door [X] in opdracht van Delphi Hotels verricht in de volgende maanden: juni, augustus, november en december 2009, januari 2010 en april tot en met november 2010 (hierna ook: de dertien facturen). [geïntimeerde] heeft het bestaan van de aan deze facturen ten grondslag liggende rechtsverhoudingen in eerste aanleg doen steunen op een set overzichten (prod. 10 bij akte overlegging producties) die chauffeurs van [X] met de hand zouden hebben geschreven bij of na het ophalen van de was bij het Seinpost Hotel. Delphi Hotels heeft bestreden dat [X] in de desbetreffende maanden wasserijdiensten voor haar heeft verricht en de authenticiteit van de overzichten ter discussie gesteld. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat er over die perioden in het geheel geen vordering op haar is ontstaan.
5. Het hof constateert dat de standpunten die Delphi Hotels ter betwisting van de vordering heeft ingenomen ten aanzien van de uitoefening van haar hotelactiviteiten en de inschakeling van [X] voor het reinigen van het in dat kader gebruikte wasgoed, in de loop der tijd sterk zijn gewijzigd. Allereerst heeft zij - in reactie op enkele aanmaningen - bij brief van 15 augustus 2011 van haar bestuurder (en latere gemachtigde) [K] aan het door [geïntimeerde] ingeschakelde incassobureau laten weten dat Delphi Hotels de was van het door haar geëxploiteerde hotel slechts door [X] heeft laten verzorgen tot februari 2009 en dat zij in verband met het staken van de hotelactiviteiten vanaf die maand van de diensten van Wasserij [X] geen gebruik meer heeft gemaakt. Dit standpunt heeft zij, nadat zij door [geïntimeerde] in rechte was betrokken, in de procedure in eerste aanleg aanvankelijk ook gehandhaafd; eerst bij conclusie van antwoord van 25 juni 2012 (sub 9), waarin zij heeft betoogd dat zij “in de periode januari 2009 tot en met heden aan [X] geen opdrachten voor werkzaamheden [had] verstrekt” en vervolgens ook ter gelegenheid van de in eerste aanleg gehouden comparitie van partijen. Tijdens deze comparitie - waarvan, zo begrijpt het hof uit de processtukken, eerst vijftien maanden na dato op verzoek van (een van) partijen proces-verbaal is opgemaakt door een griffier op basis van notities van een andere griffier, in verband waarmee het hof de inhoud ervan met omzichtigheid zal behandelen – heeft Delphi Hotels kennelijk naar voren gebracht dat eind 2008 alle activiteiten van Hotel Seinduin zijn stopgezet, dat er sinds 2008 geen toeristen meer in het hotel komen, dat er in 2009 nooit was is opgehaald, dat de na maart 2009 verrichte betalingen betrekking hebben op werkzaamheden van vóór 2009 en dat Delphi Hotels een eigen administratie heeft met betrekking tot de was.
6. Nadat [geïntimeerde] het ten behoeve van deze comparitie in het geding gebrachte overzicht van door Delphi Hotels verrichtte betalingen met bankafschriften had onderbouwd, waaruit naar voren komt dat Delphi Hotels in de periode van maart 2010 tot en met maart 2011 een aantal facturen van [X] had betaald die zagen op geleverde wasserijdiensten, niet -zoals Delphi Hotels had betoogd- in de periode vóór 2009, maar in enkele maanden in de periode van maart 2009 tot en met maart 2010, heeft Delphi Hotels (bij comparitie van partijen) haar tot dan toe ingenomen standpunt verlaten. In haar akte van 7 januari 2013 (sub 21) stelde zij – overigens zonder toe te lichten waarom zij tot dan toe meerdere malen ingang had willen doen vinden dat aan de inschakeling van [X] per februari 2009 (of eind 2008) een einde was gekomen - dat zij “in 2009” “tot en met februari 2010” met tussenpozen was aan [X] had aangeboden” “zoals blijkt uit de betaalde facturen”. Ter toelichting hierop heeft zij bij die gelegenheid naar voren gebracht dat zij in 2009 haar hotelactiviteiten - anders dan ze eerder had betoogd - niet
geheelheeft gestaakt, maar vanaf dat (niet nader gespecificeerde) moment heeft beperkt tot reeds aangegane verplichtingen.
7. Bij memorie van grieven (sub 6) heeft zij vervolgens het moment waarop zij in het kader van haar hotelexploitatie is gestopt nieuwe verplichtingen jegens gasten aan te gaan opnieuw niet concreter weten te maken dan “op of omstreeks, althans in het jaar 2009”, waarbij zij (sub 18) nogmaals heeft bevestigd dat zij in de maanden waarop de door haar betaalde facturen van [X] zien (maart 2009 tot en met maart 2010) wel degelijk was aan [X] heeft aangeboden, waarbij zij nu – anders dan tot dusver - uitdrukkelijk ook maart 2010 betrekt.
8. Nadat ook in hoger beroep een comparitie van partijen had plaatsgevonden, heeft Delphi Hotels in haar volgende processtuk – de akte van 15 april 2014, sub 15 – de juistheid van de door haar betaalde facturen ineens bestreden en gesteld dat zij de desbetreffende betalingen “per abuis” heeft gedaan. Dat had, aldus Delphi Hotels, te maken met “persoonlijke omstandigheden van ernstige aard” en ernstige ziekte van haar directeur. De externe administrateur, aan wie door deze omstandigheden de administratie was uitbesteed, zou “door geringe ervaring ten aanzien van het bedrijf” de facturen niet goed hebben onderzocht, en die “routinematig, naar zijn eigen inzichten” en onverschuldigd hebben betaald.
9. In deze akte heeft Delphi Hotels voorts voor het eerst geconcretiseerd per wanneer was besloten de hotelactiviteiten (behoudens reeds aangegane verplichtingen) te staken: met ingang van 1 februari 2009. Het hotelbedrijf is vervolgens, aldus Delphi Hotels, 23 december 2009 definitief gesloten, waarna de kamers zijn verbouwd in studioappartementen, die – aldus een brief van de boekhouder van Delphi Hotels van 27 maart 2014, waarop Delphi Hotels zich beroept – begin maart 2011 gereed waren. Bij deze akte heeft Delphi Hotels een afschrift van een wijzigingsformulier van de Kamer van Koophandel - daar kennelijk ingekomen op 17 maart 2011 - overgelegd, waarin – overigens zonder opgave van een start
datum- van de start met appartementenverhuur melding wordt gemaakt en waarin tevens wordt gemeld dat de hotelactiviteiten per 1 februari 2009 zijn vervallen. Dit laatste wekt overigens bevreemding nu Delphi Hotels in de akte waarbij dit stuk wordt overgelegd betoogt dat zij nog gasten hotelaccommodatie heeft geboden tot 23 december 2009.
10. Nu Delphi Hotels, nog daargelaten dat zij in het geheel geen verklaring heeft gegeven voor deze meest recente koerswijziging, al meerdere malen heeft erkend dat zij in de maanden waarop de facturen zien (dat wil zeggen: tot en met maart 2010) was aan [X] heeft aangeboden, gaat het hof aan deze nieuwe stelling van Delphi Hotels voorbij. Het hof stelt overigens met verbazing vast dat Delphi Hotels haar akte, waarin ze de beweerdelijk foutieve, onverschuldigd verrichte betalingen op het conto schrijft van een administrateur met “geringe ervaring ten aanzien van het bedrijf” vergezeld laat gaan van een verklaring van haar administrateur waarin deze stelt dat zijn kantoor de administratie voor Delphi Hotels al voert sinds 1995 en voorts dat de rekeningen niet door zijn nalatigheid zijn betaald, maar door die van de directeur van Delphi Hotels zelf (prod. 5), terwijl het hof voorts – zonder toelichting, die ontbreekt - niet goed kan inzien hoe een professioneel administrateur zelf in een tijdsbestek van een volledig jaar maar liefst vijftien afzonderlijke betalingen zou verrichten betreffende facturen voor wasreiniging met bedragen als hier aan de orde, wanneer de hem ter verwerking aangeboden omzetcijfers van het hotel hadden overeengekomen met de door Delphi Hotels in deze procedure gestelde bezettingscijfers. Het hof neemt dan ook aan dat Delphi Hotels in de maanden maart, april, mei, juli, september en oktober 2009, en februari en maart 2010 wel degelijk was ter reiniging aan [X] heeft aangeboden en wel in de hoeveelheden zoals die overeenkomen met de door [X] voor de desbetreffende maanden in rekening gebrachte (en door Delphi Hotels ook geaccepteerde) bedragen.
11. Nu het hof de juistheid en gegrondheid van de door Delphi Hotels betaalde facturen over 2009 en 2010 tot uitgangspunt neemt, kan het geen geloof hechten aan de juistheid van de door Delphi Hotels als productie 6 bij akte van 15 april 2014 in het geding gebrachte bezettingsadministratie. Wordt bijvoorbeeld de maand maart 2009 bezien, dan gaat het blijkens het als productie 7 bij akte van 9 oktober 2012 door [geïntimeerde] overlegde overzicht om een door Delphi Hotels aan [X] voor wasserijdiensten betaald bedrag van €1.377,96 (inclusief BTW), terwijl volgens de door Delphi Hotels in het geding gebrachte administratie Hotel Seinduin in die maand slechts 17 overnachtingen zou hebben gehad. Het hof wil niet aannemen dat het betaalde bedrag van €1.377, 96 wasserijkosten betreft in verband met niet meer dan 17 overnachtingen (een beetje wasgoed dat er wellicht nog lag van februari daargelaten), wat zou neerkomen op een (irreëel) kostenbedrag van ruim €81,-- per overnachting.
12. Deze discrepantie tussen betalingen voor wasreiniging en beweerdelijke hotelbezetting bestaat ook voor de overige maanden in 2009 en 2010 waarvoor Delphi Hotels facturen van [X] heeft voldaan, waarbij het voor juli en september 2009 zelfs zo is dat Delphi Hotels de rekeningen van [X] voor in die maanden geleverde wasserijdiensten ( € 2.412,67 respectievelijk € 804,98) gewoon heeft voldaan, terwijl het hotel “op papier” was gesloten. Verder heeft Delphi Hotels naar aanleiding van vraagtekens die [geïntimeerde] geplaatst had bij het merkwaardige feit dat gasten volgens de administratie over augustus 2009 in die maand (veelal) maar één nacht bleven, bij haar akte van 8 juli 2014 naar voren gebracht dat haar gasten “geen toeristen [waren], maar personen die vanwege hun beroep werkzaamheden in Den Haag moesten verrichten en slechts voor één nacht onderkomen nodig hadden”, maar die toelichting maakt allesbehalve inzichtelijk waarom zij in de administratie dan in die maand behalve 47 volwassenen ook 14 jeugdigen – naar het hof uit de akte van Delphi Hotels van 15 april 2014 (sub 4) begrijpt: met een leeftijd onder de 15 jaar – geregistreerd heeft staan.
13. In het licht van al deze merkwaardigheden en ongeloofwaardige stellingen van Delphi Hotels, houdt het hof het ervoor dat de door haar in het geding gebrachte administratie over 2009 geen deugdelijk beeld biedt van haar hotelactiviteiten en bij de beoordeling van de onderhavige zaak in haar geheel buiten beschouwing dient te blijven. Dat deze door Delphi Hotels opgevoerde aantallen mogelijk overeen komen met de aantallen overnachtingen die zij heeft opgegeven in het kader van de Verordening Toeristenbelasting maakt het voorgaande niet anders en kan dan ook niet tot een ander oordeel leiden.
14. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg haar vordering op Delphi Hotels doen steunen op een reeks handgeschreven notities die de chauffeurs die de was ophaalden bij of na het ophalen van de was bij het Seinpost Hotel hebben gemaakt (prod. 10 bij akte van 10 december 2012). Anders dan Delphi Hotels bij akte uitlating producties van 7 januari 2013 ingang heeft willen doen vinden, zien deze handgeschreven notities wel degelijk op de maanden waarop de dertien facturen waarvan [geïntimeerde] in dit geding betaling vordert, betrekking hebben.
15. Nadat de kantonrechter in haar eindvonnis de vordering van [geïntimeerde] op basis van de handgeschreven overzichten nagenoeg geheel had toegewezen, heeft Delphi Hotels - voor het eerst in hoger beroep - aangevoerd dat er ten aanzien van de wasoverdracht tussen haar en [X] over en weer gebruik werd gemaakt van verschillende typen bonnen. In de eerste plaats waren er bonnen die door Hotel Seinduin werden ondertekend ter bevestiging van de hoeveelheid was die werd aangeboden/opgehaald voor reiniging (waarvan het originele exemplaar werd afgegeven aan de chauffeurs en een kopie werd achtergehouden door het hotel). In de tweede plaats waren er “afleverbonnen” die bij terugbezorging van de was eveneens door Hotel Seinduin werden ondertekend (en gestempeld), en vervolgens werden meegegeven aan de chauffeurs. Delphi Hotels gebruikte de bonnen om na te gaan of hetgeen door [X] op de facturen was vermeld met haar eigen bevindingen overeen kwam. [geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord bestreden dat er in de periode waarom het hier gaat consistent van een bonnensysteem gebruik werd gemaakt als door Delphi Hotels gesteld.
16. Delphi Hotels heeft vervolgens bij akte verzuimd te adstrueren – bijvoorbeeld door het in het geding brengen van de bonnen van de transacties in 2009 en 2010 die zij aanvankelijk wel heeft erkend – dat het bonnensysteem in de periode van juni 2009 tot en met november 2010 wel functioneerde zoals zij had gesteld, hetgeen in het kader van een gemotiveerde betwisting wel van haar verwacht mocht worden. Wat resteert is dan dat Delphi Hotels de door [geïntimeerde] in het geding gebrachte overzichten slechts gemotiveerd heeft betreden met een door het hof als ondeugdelijk bestempelde bezettingsadministratie. Nu het hof geen aanleiding heeft de echtheid van de handgeschreven overzichten in twijfel te trekken en het hof voldoende aannemelijk acht dat [X] de werkzaamheden heeft verricht die de overzichten impliceren, komt het tot het oordeel dat Delphi Hotels de dertien facturen onvoldoende gemotiveerd heeft betwist en dat [X] een vordering in hoofdsom heeft gehad als door de kantonrechter is vastgesteld.
17. Nu het hof aanneemt dat [X] de werkzaamheden die door middel van de dertien facturen in rekening zijn gebracht, daadwerkelijk heeft verricht en Delphi Hotels – gelet op haar betaling - kennelijk de facturen over de maanden juli, september en oktober 2009, en februari en maart 2010 wel had ontvangen, acht het hof het – mede gelet op het feit dat Delphi Hotels in dit geding de ontvangst van vrijwel alle relevante stukken heeft ontkend en vele onhoudbare stellingen heeft betrokken - volstrekt onaannemelijk dat de facturen over tussenliggende maanden augustus, november en december 2009 en januari 2010 niet Delphi Hotels niet zouden hebben bereikt. Het hof neemt dan ook aan dat die facturen – en de overige die in dit geding aan de orde zijn - wel degelijk door Delphi Hotels zijn ontvangen. Dit alles betekent dat grief 1 faalt.
18. Met
grief 2klaagt Delphi Hotels er – zakelijk weergegeven - over dat de kantonrechter een rechtsgeldige cessie van de vordering aan [geïntimeerde] heeft aangenomen. Delphi Hotels heeft betwist dat zij de brief van 10 april 2011 van [geïntimeerde], overgelegd door [geïntimeerde] als productie 6 bij akte van 9 oktober 2012, destijds heeft ontvangen en verder dat noch de koopovereenkomst van 1 april 2011 betreffende de verkoop en levering van de wasserijonderneming, noch deze brief voldoen aan de eisen die gesteld worden aan een cessie. Bedoelde brief van 10 april 2011 van […] Textile Services, de naam waaronder [geïntimeerde] de wasserij, aanvankelijk alleen, later in het verband van een vennootschap onder firma, heeft gevoerd, betreft een mededeling aan klanten dat onderneming “Textielverzorging [X]” is overgedragen en wordt voortgezet onder de naam “[…] Textile Services”. Deze brief bevat onder meer een passage waarin wordt meegedeeld dat betalingsverkeer, inclusief dat betreffende openstaande facturen t/m 1 april 2011, in het vervolg loopt via een ander bankrekeningnummer (van […] Textile Services). Het hof oordeelt als volgt.
19. Op grond van artikel 3:84 lid 1 en 3:94 lid a is voor de levering van een vorderingsrecht op naam afdoende als een onderhandse akte van cessie is opgemaakt en daarvan mededeling is gedaan aan de debiteur. Het hof is van oordeel dat de overeenkomst van 1 april 2011 tussen de vennoten van Wasserette [X] V.O.F. en [geïntimeerde] samen met de door [geïntimeerde] ter gelegenheid van de comparitie in hoger beroep overgelegde Bijlage 2 (Openstaande vorderingen per 31-3-2011) als een akte van cessie in de zin van dit artikel kan worden aangemerkt. Anders dan Delphi Hotels blijkens haar akte van 15 april 2014 sub 19, acht het hof acht voldoende aannemelijk dat de vier “krabbeltjes” onderaan dit stuk de parafen zijn van de contractspartijen, terwijl verder voldoende aannemelijk is dat dit het stuk is dat in de overeenkomst van 1 april 2011 als bijlage 2 wordt aangeduid.
20. Ten aanzien van de voor rechtsgeldige cessie voorts vereiste mededeling aan de debiteur overweegt het hof dat in het midden kan blijven of de brief van […] Textile Service van 10 april 2011 de vereiste mededeling bevat en wanneer Delphi Hotels die brief voor het eerst onder ogen heeft gekregen, nu de vereiste mededeling in elk geval heeft plaatsgevonden in deze procedure en Delphi Hotels aan het moment waarop haar de mededeling is gedaan geen juridische consequenties heeft verbonden. Ook de tweede grief faalt.
21. Met
grief 3komt Delphi Hotels op tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] haar, Delphi Hotels, bij brieven van 1 mei en 6 juni 2011 tot betaling van de facturen heeft aangemaand. Delphi Hotels ontkent deze brieven te hebben ontvangen en meent in het licht daarvan niet ten aanzien van de verbintenissen waarop die facturen zien in verzuim te zijn geraakt. Als Delphi Hotels niet in verzuim is geraakt, dan had de kantonrechter – zo begrijpt het hof de stellingen van Delphi Hotels - ook de vordering van buitengerechtelijke kosten niet kunnen toewijzen. Het hof overweegt als volgt.
22. Bij memorie van grieven, sub 13, heeft Delphi Hotels ingang willen doen vinden dat zij de dertien facturen pas voor het eerst heeft gezien “bij dagvaarding”. Bij haar akte van 15 april 2014, sub 14, heeft Delphi Hotels echter, in afwijking daarvan, het standpunt ingenomen dat de facturen “voor het eerst door Delphi bij brief van de gemachtigde van [geïntimeerde], Van der Velde, van Hal en Peters, gerechtsdeurwaarders, (zijn) ontvangen”, waarop zij bij brief van 15 augustus 2011 heeft gereageerd. Het hof constateert dat Delphi Hotels ook ten aanzien van de ontvangst van de facturen – zonder enige aanvaardbare verklaring - tegenstrijdige standpunten inneemt. Deze onverenigbare standpunten leveren geen behoorlijke betwisting van de ontvangst van de facturen op. Het hof houdt het er dan ook voor dat Delphi Hotels de dertien facturen wel heeft ontvangen en wel kort na eerste verzending. Of zij ook de aanmaningen van [X] heeft ontvangen kan in het midden blijven nu de facturen alle een betalingstermijn van 21 dagen vermelden, welke, gelet op artikel 6:83 aanhef en onder a van het Burgerlijk Wetboek, meebrengt dat Delphi Hotels reeds na ommekomst van die termijn ten aanzien van haar betalingsverplichtingen in verzuim is komen te verkeren. Nu Delphi Hotels voorts geen andere bezwaren tegen de toewijzing van de buitengerechtelijke kosten heeft aangevoerd, brengt het voorgaande mee dat ook grief 3 faalt.
23. Het bewijsaanbod van Delphi Hotels wordt gepasseerd omdat dit niet voldoet aan de eisen die daarvoor in hoger beroep gelden. Nu alle grieven falen dient het vonnis van de kantonrechter te worden bekrachtigd. Delphi Hotels zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt Delphi Hotels in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden worden begroot op € 683,= voor verschotten en op € 2.235,= voor salaris;
verklaart dit arrest, wat de kostenveroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, A.R. van de Veen en R.F. Groos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 april 2015 in aanwezigheid van de griffier.