ECLI:NL:GHDHA:2015:1106

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2015
Publicatiedatum
12 mei 2015
Zaaknummer
200.135.086/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Den Haag inzake de geldigheid van een dealerovereenkomst en vertegenwoordiging door een vennoot

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant 1] en [appellant 2] tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, team kanton, waarin de geldigheid van een dealerovereenkomst tussen hen en Telepact b.v. ter discussie staat. De appellanten hebben in hoger beroep negen grieven aangevoerd tegen het vonnis van 10 juli 2013. De kern van het geschil betreft de vraag of de overeenkomst rechtsgeldig is ondertekend door [appellant 1], aangezien deze betwist dat hij de overeenkomst heeft ondertekend. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellanten toerekenbaar tekortgeschoten waren in hun verplichtingen, wat door hen wordt bestreden.

De feiten zijn als volgt: [appellant 1] en [appellant 2] hebben op 1 januari 2008 een vennootschap onder firma opgericht, Wateringseveld Telecom, die zich bezighield met telecommunicatie. Telepact heeft hen facturen gestuurd voor geleverde diensten, die onbetaald zijn gebleven. De appellanten stellen dat de overeenkomst niet door hen is ondertekend, maar door een derde, [G], die niet bevoegd was om namens hen te handelen. Het hof oordeelt dat Telepact niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de handtekening op de overeenkomst daadwerkelijk van [appellant 1] is. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en wijst de vorderingen van Telepact af, waarbij het hof oordeelt dat de appellanten niet gebonden zijn aan de overeenkomst.

De uitspraak van het hof houdt in dat Telepact de kosten van het geding moet vergoeden aan de appellanten, en dat de appellanten recht hebben op terugbetaling van eerder gedane betalingen aan Telepact, vermeerderd met wettelijke rente. Dit arrest is gewezen op 3 februari 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 200.135.086/01
Zaak-rolnummer rechtbank: 1183571 RL EXPL 12-17715
Arrest d.d. 3 februari 2015
in de zaak van

1.[appellant 1],wonende te [woonplaats],hierna: [appellant 1],

2.
[appellant 2],
wonende te [woonplaats],
hierna: [appellant 2];
appellanten,
advocaat mr. L.A. van Walree-Brascamp te Voorburg,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
telepact b.v.,
gevestigd te Alphen aan den Rijn,
geïntimeerde,
hierne: Telepact,
advocaat mr. J.H.M. Spanjaard te Alphen aan den Rijn.

1.Het geding

Bij exploot van 2 oktober 2013 zijn [appellant 1] en [appellant 2] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 10 juli 2013 dat de rechtbank Den Haag, team kanton Den Haag, (hierna: de kantonrechter) tussen partijen heeft gewezen. Bij memorie van grieven hebben zij tegen dat vonnis negen grieven aangevoerd die Telepact bij memorie van antwoord heeft bestreden. Partijen hebben zich daarna elk nog bij akte uitgelaten en ten slotte hun stukken overgelegd voor arrest.

2.Vaststaande feiten

2.1
Tussen partijen staan in hoger beroep als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken en op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde producties dan wel als door de kantonrechter vastgesteld en in hoger beroep niet bestreden, de volgende feiten vast.
2.2
[appellant 1] en [appellant 2] hebben op 1 januari 2008 de vennootschap onder firma Wateringseveld Telecom (hierna: de vof) opgericht. Volgens de omschrijving in het handelsregister hield de vof zich bezig met kleinhandel in communicatieapparatuur, bemiddeling bij het tot stand komen van overeenkomsten op het gebied van abonnementen voor telecommunicatie en dienstverlening op het gebied van communicatie. De vof was gevestigd in een gehuurd bedrijfspand aan de [adres] te [plaats]. Zij is inmiddels ontbonden en per 1 november 2011 uit het handelsregister uitgeschreven.
2.3
Op 27 maart 2011 is bij Telepact online een pretens van de vof afkomstige aanvraag binnengekomen waarin samenwerking werd aangevraagd met Telepact Service Center. Als gevolg daarvan is op 4 en 5 april 2011 door of namens Telepact en de vof een schriftelijke dealerovereenkomst (hierna: de overeenkomst) opgemaakt en ondertekend. Ook de kantonrechter heeft aldus vastgesteld. [appellant 1] en [appellant 2] bestrijden die vaststelling wel met hun grief I, maar blijkens de op die grief gegeven toelichting bestrijden ze niet dit vastgestelde feit als zodanig, maar slechts dat degene die daarbij voor de vof optrad, daartoe bevoegd was. De overeenkomst behelst onder meer dat Telepact de aansluitingen en de (financiële) afwikkeling verzorgt van leveringen en diensten op het gebied van telecommunicatie en dienstverlening op het gebied van communicatie. Op de overeenkomst zijn door Telepact gebruikte algemene voorwaarden van toepassing verklaard. Bij de overeenkomst werd voor de vof een als dealercode te gebruiken klantnummer vastgesteld.
2.4
Telepact heeft de vof vervolgens vier facturen gestuurd tot een bedrag van in totaal € 21.648,95 voor geleverde KPN hardware en commissieafrekening. Deze facturen zijn ondanks aanmaningen onbetaald gebleven.

3.Bespreking van de grieven I tot en met III

3.1
[appellant 1] en [appellant 2] hebben als verweer aangevoerd dat de overeenkomst voor haar niet door [appellant 1] is ondertekend, zoals de overeenkomst vermeldt, maar door ene [G], aan wie zij na beëindiging van de reguliere bedrijfsactiviteiten van de vof wegens onvoldoende succes op 25 februari 2011 hun bedrijfsruimte onderverhuurd hadden, maar die daarin zijn eigen onderneming van gelijke aard zou drijven en niet bevoegd was namens de vof te handelen. De kantonrechter heeft dat verweer verworpen en [appellant 1] en [appellant 2] bestrijden dat met de grieven I tot en met III.
3.2
Telepact heeft de schriftelijke overeenkomst in fotokopie in het geding gebracht. Daarin staat vermeld dat de vof rechtsgeldig vertegenwoordigd werd door[…] en bij de voor de vof onder de overeenkomst geplaatste handtekening staat vermeld dat die van [appellant 1] is. Nu die ondertekening door [appellant 1] stellig wordt ontkend, levert de akte ingevolge artikel 159 lid 2 Rv geen bewijs op zolang niet bewezen is van wie de ondertekening afkomstig is.
3.3
Ten bewijze daarvan beroept Telepact zich op de omstandigheid dat de door haar ontvangen, namens de vof getekende overeenkomst vergezeld ging van een kopie van het paspoort van [appellant 1]. Daarin ziet het hof echter weinig tot geen bewijs. De kopie van een paspoort (evenals het originele paspoort) levert alleen een aanwijzing omtrent de identiteit van een persoon op als die persoon beantwoordt aan de gegevens die het paspoort bevat. Omtrent dat laatste heeft Telepact echter weinig gesteld. Volgens de door Telepact verstrekte informatie geschiedt het sluiten van overeenkomsten als de onderhavige in beginsel volledig digitaal. De persoon die de handtekening op de overeenkomst heeft geplaatst, is dus nooit door Telepact of iemand van harentwege gezien. Zij heeft dus niet kunnen constateren (en stelt terecht dan ook niet) dat de persoon die de overeenkomst namens de vof getekend heeft, zelfs maar leek op de pasfoto van [appellant 1].
3.4
Telepact stelt wel dat zij de handtekeningen op de overeenkomst en op de kopie van het paspoort met elkaar vergeleken heeft en dat die op elkaar leken. Dat acht het hof te mager. De constatering van die gelijkenis is daarvoor te subjectief. Telepact leest in het bestreden vonnis dat de kantonrechter dat subjectieve oordeel van Telepact deelde. Dat leest het hof in het bestreden vonnis niet zo ondubbelzinnig, maar, zelfs al leest Telepact dat oordeel van de kantonrechter terecht in haar vonnis, het hof ziet niet zoveel gelijkenis, zeker niet voldoende gelijkenis om er met een tot bewijs leidende waarschijnlijkheid uit af te leiden dat beide handtekeningen door dezelfde persoon geplaatst moeten zijn.
3.5
Ook overigens zijn door Telepact geen feiten of omstandigheden gesteld die, indien zij vaststaan, redelijkerwijs moeten leiden tot de conclusie dat de handtekening op de overeenkomst door [appellant 1] zelf geplaatst moet zijn. Telepact heeft in algemene termen bewijs aangeboden en heeft dat bewijsaanbod ook wel op verschillende hier niet ter zake doende punten gespecificeerd, maar het hof begrijpt dit niet als een aanbod de echtheid van de handtekening aan te tonen, nu uit de beschrijving door Telepact van de wijze waarop de overeenkomst tot stand gekomen is, moet worden afgeleid dat Telepact van de echtheid van de handtekening helemaal niet op de hoogte kan zijn. Telepact zal daarom niet tot nadere bewijslevering worden toegelaten. De grieven I tot en met III slagen derhalve.

4.Bespreking van de grieven IV tot en met VI

4.1
De grieven IV en V hebben betrekking op het door Telepact subsidiair ingenomen standpunt dat, als de handtekening, die als die van [appellant 1] op de overeenkomst geplaatst is, in werkelijkheid niet door hem gezet is, zij toch mocht afgaan op de aan [appellant 1] en/of [appellant 2] toerekenbare schijn dat die handtekening gezet was door [appellant 1], althans door iemand die bevoegd was de vof te binden. De kantonrechter heeft dat standpunt onder 5.4 van het bestreden vonnis aanvaard. Dat wordt door de grieven IV en V bestreden.
4.2
De kantonrechter aanvaardde dit standpunt op grond van het oordeel dat het hier feiten en omstandigheden betreft die voor risico van de vof komen en waaruit naar verkeersopvattingen de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. Verder achtte de kantonrechter van belang dat [appellant 1] blijkens het proces-verbaal van aangifte bij de politie op 13 februari 2012 heeft verklaard dat [G] de dealercode van [appellant 1] en [appellant 2] mocht gebruiken zolang zijn eigen dealercode-aanvraag lopende was en dat de huurovereenkomst tussen [appellant 1] en [appellant 2] enerzijds en [G] anderzijds met betrekking tot de bedrijfsruimte aan de [adres] te [plaats] eind oktober 2011 werd beëindigd waarna de vof per 1 november 2011 werd opgeheven. Deze omstandigheden maken naar het oordeel van de kantonrechter aannemelijk dat [appellant 1] en [appellant 2] zo niet betrokken bij, dan toch in ieder geval op de hoogte waren of hadden kunnen zijn van de activiteiten op het gebied van telecommunicatie van [G] onder de naam Wateringseveld Telecom vanuit de door hem gehuurde bedrijfsruimte.
4.3
De feiten en omstandigheden waarop de kantonrechter doelde, waren kennelijk de onder 5.2 van het bestreden vonnis genoemde feiten en omstandigheden, te weten:
 dat bij de aanvraag voor de dealerovereenkomst kopieën van het paspoort van [appellant 1] en van de bankpas van [appellant 1] (te weten voor de bankrekening van de vof) waren bijgevoegd;
 dat de gezette handtekening leek overeen te komen met die op het paspoort van [appellant 1];
 dat [appellant 1] als een van de vennoten van de vof in het handelsregister vermeld stond.
4.4
Het hof verenigt zich er niet mee dat het kennelijke feit dat de ondertekenaar van de overeenkomst beschikte over een kopie van paspoort en bankpas van [appellant 1] een omstandigheid is die voor rekening en risico van [appellant 1] moet komen. Telepact voert terecht aan dat van algemene bekendheid is dat men met belangrijke identiteitsbewijzen als een paspoort zorgvuldigheid dient te betrachten, maar dat is in veel mindere mate het geval voor kopieën van een paspoort. Het is onverantwoord een paspoort aan een ander af te staan want daarmee stelt men hem in de gelegenheid identiteitsfraude te plegen. Het is echter helemaal niet onverantwoord het paspoort te gebruiken om zich ermee te legitimeren en het is heel gangbaar om degene tegenover wie men zich legitimeert in de gelegenheid te stellen er een kopie van te behouden. Daarmee neemt men niet het risico dat een ander het zal misbruiken om zich ermee te legitimeren want een kopie van een paspoort is geen paspoort en is geen identiteitsbewijs. De reden daarvan is dat een paspoort een uniek document is en het feit dat iemand een paspoort heeft een tamelijk sterke garantie oplevert dat niemand anders datzelfde paspoort kan hebben. Dat geldt niet voor de kopie van een paspoort: daarvan kunnen vele exemplaren in omloop zijn en het is van algemene bekendheid dat dat dikwijls ook het geval is. Als iemand dus de kopie van een paspoort ten onrechte als legitimatiebewijs aanvaardt, is dat voor zijn eigen risico en niet voor het risico van de rechtmatige paspoorthouder. Voor een bankpas geldt mutatis mutandis hetzelfde met dien verstande dat een bankpas (niet voorzien van een pasfoto) ook in origineel niet eens een identiteitsbewijs is.
4.5
Het behoeft geen betoog dat de gelijkenis tussen de handtekening op de overeenkomst en de handtekening op de kopie van [appellant 1] paspoort niet voor zijn risico gebracht kan worden als hij de handtekening op de overeenkomst in werkelijkheid niet gezet heeft. Dat hij als vennoot in het handelsregister vermeld stond, komt wel voor zijn rekening, maar kan niet hebben bijgedragen tot de schijn dat hij de handtekening op de overeenkomst heeft gezet.
4.6
Het proces-verbaal van aangifte van 13 februari 2013 kan niet hebben bijgedragen tot de schijn van bevoegdheid waarop Telepact bij de totstandkoming van de overeenkomst op 4 en 5 april 2011 afging. De verklaring van [appellant 1] dat [G] de dealercode van de vof mocht gebruiken, kan weliswaar ook niet tot die schijn bijdragen, maar zij zou aanleiding kunnen geven tot het vermoeden dat [G], als hij de betwiste handtekening geplaatst heeft, daartoe van de vof de bevoegdheid had gekregen. Dat kan echter alleen als het de dealercode van Telepact was waarop de verklaring van [appellant 1] betrekking had. Dat staat er echter niet en [appellant 1] kan het ook niet bedoeld hebben want de dealercode van Telepact werd pas aangevraagd op 27 maart 2011 en in zijn verklaring bij de politie sprak [appellant 1] over de afspraken op 25 februari 2011 en toen had Telepact dus nog helemaal geen dealercode ten name van de vof afgegeven.
4.7
Van de omstandigheid dat de vof zeer kort na de beëindiging van de onderhuur tussen de vof en [G] werd ontbonden, ontgaat het belang aan het hof. Het wekt geen verbazing dat [appellant 1] en [appellant 2], na hun ondernemingsactiviteiten te hebben beëindigd, de vof nog in stand lieten want de vof bleef in zoverre nog actief dat zij een bedrijfsruimte in huur had en onderverhuurde. Toen die onderhuur (en ook de hoofdhuur) beëindigd waren, was er geen enkele reden meer om de vof te laten voortbestaan.
4.8
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die, als ze zouden komen vast te staan, de aan [appellant 1] en/of [appellant 2] toerekenbare schijn zouden opleveren dat de handtekening onder de overeenkomst door [appellant 1] geplaatst was, althans door iemand die bevoegd was de vof te binden.
4.9
Ook de grieven IV en V slagen. Grief VI, die er bezwaar tegen maakt dat [appellant 1] en [appellant 2] niet zouden worden toegelaten tot het bewijs dat [G] de overeenkomst getekend heeft en daartoe niet bevoegd was, behoeft geen verdere bespreking meer.

5.Bespreking van de overige grieven en slotsom

5.1
Grief VII bestrijdt het oordeel van de kantonrechter dat [appellant 1] en [appellant 2] toerekenbaar tekort zijn geschoten. Nu uit paragraaf 3 volgt dat [appellant 1] en [appellant 2] de overeenkomst niet gesloten hebben en uit paragraaf 4 dat zij er ook niet wegens een aan hen toerekenbare schijn van bevoegdheid aan gebonden zijn, slaagt ook grief VII. Grief VIII, betrekking hebbende op de rente, behoeft geen bespreking meer.
5.2
Hieruit volgt dat de vordering van Telepact met vernietiging van het bestreden vonnis geheel afgewezen moet worden. Telepact moet als in het ongelijk gestelde partijverwezen worden in de kosten van beide instanties. Grief IX, betrekking hebbende op de kostenveroordeling, behoeft geen bespreking meer.
Beslissing
Het hof:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van 10 juli 2013 van de rechtbank Den Haag, team kanton Den Haag, en opnieuw rechtdoende:
ontzegt Telepact haar vorderingen;
veroordeelt Telepact tot terugbetaling van al wat [appellant 1] en [appellant 2] uit hoofde van het vernietigde vonnis aan Telepact hebben voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente daarover van de dag van de betaling tot die van de terugbetaling;
veroordeelt Telepact in de kosten van het geding in beide instanties;
bepaalt de kosten van het geding in eerste aanleg, voor zover aan de zijde van [appellant 1] en [appellant 2] tot op heden gevallen, op € 1.600,00 voor salaris gemachtigde;
bepaalt de kosten van het geding in hoger beroep, voor zover aan de zijde van [appellant 1] en [appellant 2] tot op heden gevallen, op € 100,08 voor exploitkosten, € 683,00 voor griffierecht en € 1.788,00 voor salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, J.H.W. de Planque en R.F. Groos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 februari 2015 in aanwezigheid van de griffier.