ECLI:NL:GHDHA:2015:1104

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2015
Publicatiedatum
12 mei 2015
Zaaknummer
200.134.114/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over betaling van achterstallige VvE-bijdragen door appartementseigenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appartementseigenaar, aangeduid als [appellante], tegen de Vereniging van Eigenaren (VvE) van haar gebouw. De VvE had de appellante in eerste aanleg veroordeeld tot betaling van achterstallige bijdragen, die zij niet tijdig had voldaan. De appellante betwistte de vordering van de VvE en stelde dat zij geen betalingsachterstand had, maar dat de VvE haar niet had toegestaan om de bijdragen via automatische incasso te betalen. De rechtbank had in het vonnis van 28 maart 2013 de appellante veroordeeld tot betaling van € 482,45, vermeerderd met wettelijke rente. In hoger beroep heeft de appellante de vordering van de VvE bestreden en haar eigen reconventionele vordering ingesteld.

Het hof heeft de argumenten van de appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de VvE de vordering voldoende had onderbouwd. De appellante had geen deugdelijke motivering gegeven voor haar verweer en het hof oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor het tijdig voldoen van de bijdragen bij de appellante lag. Het hof heeft vastgesteld dat de VvE gerechtigd was om de vordering in te stellen, ook al waren de kosten van de executie hoog. De appellante heeft niet aangetoond dat zij aan haar verplichtingen had voldaan, en het hof heeft het bewijsaanbod van de appellante gepasseerd als onvoldoende gespecificeerd.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de appellante veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De beslissing is uitgesproken op 17 februari 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 200.134.114/01
Zaak- en rolnummer rechtbank: 1190455 / 12-20168
Arrest van 17 februari 2015
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. J.F. Grégoire te Den Haag,
tegen
VERENIGING VAN EIGENAARS VAN HET GEBOUW[…] (ONEVEN NUMMERS)
TE '[…],
gevestigd aldaar,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de VvE,
advocaat: mr. A. Schippers te Den Haag.

1.Het geding

Bij exploot van 28 juni 2013 is [appellante] in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank Den Haag (kantonrechter te Den Haag) tussen partijen gewezen vonnis van 28 maart 2013. Bij memorie van grieven, met producties, heeft [appellante] drie grieven aangevoerd, die door de VvE bij memorie van antwoord zijn bestreden. [appellante] heeft een akte met producties genomen waarop de VvE bij akte heeft gereageerd. Vervolgens zijn stukken overgelegd en is arrest gevraagd.

2.Beoordeling van het hoger beroep

2.1
Het gaat in deze zaak om het volgende:
  • [appellante] is als appartementseigenaar lid van de VvE. Als zodanig dient zij onder meer maandelijks een bijdrage aan de VvE te voldoen. In de onderhavige periode bedroeg die bijdrage maximaal € 54,84 per maand.
  • Bij inleidende dagvaarding van 24 juli 2012 heeft de VvE gevorderd [appellante] te veroordelen tot betaling van € 256,04 wegens achterstallige bijdrage (zoals gespecificeerd in productie 2 bij de dagvaarding), vermeerderd met kosten en rente. De VvE heeft haar eis in de loop van de procedure bij de rechtbank vermeerderd met € 128,24.
  • In reconventie heeft [appellante] € 2.863,63 (min € 249,88) gevorderd.
  • Bij het genoemde vonnis heeft de rechtbank in conventie [appellante] veroordeeld tot betaling van € 482,45 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 384,24 vanaf de dag der dagvaarding en in reconventie de vordering van [appellante] afgewezen.
2.2
[appellante] concludeert in hoger beroep tot afwijzing van de vordering van de VvE en tot toewijzing van haar reconventonele vordering.
De VvE concludeert tot bekrachtiging van het vonnis.
2.3
Hetgeen [appellante] in hoger beroep aanvoert komt wat de inhoud van het geschil betreft op het volgende neer:
De VvE is rauwelijks - zonder haar eigen incassoprotocol toe te passen - tot dagvaarding overgegaan.
Ten tijde van de dagvaarding was [appellante] niet in verzuim met betrekking tot haar verplichting om de maandelijkse bijdrage aan de VvE te voldoen.
[appellante] had geen betalingsachterstand jegens de VvE, zij had integendeel nog geld van de VvE te vorderen.
[appellante] heeft de VvE herhaaldelijk verzocht de bijdragen per automatische incasso te voldoen.
2.4
Het hof overweegt daarover als volgt.
ad c
2.5
Met productie 2 bij de inleidende dagvaarding en met hetgeen de VvE bij akte van 15 november 2012 bij haar vermeerdering van eis heeft aangevoerd - met name met de laatste productie bij die akte - heeft de VvE het door haar gevorderde bedrag gespecificeerd.
De specificaties vermelden hetgeen betaald had moeten worden ("Te betalen") en hetgeen is betaald ("Betaald").
De post "01-01-12 € 154,36 Beginsaldo" heeft [appellante] betwist als niet door de VvE onderbouwd of gespecificeerd. Dat verweer ontbeert een deugdelijke motivering, aangezien uit onder meer de genoemde productie 2 bij de inleidende dagvaarding blijkt dat de desbetreffende post het verschil is tussen het totaal van de gespecificeerde credit- en de debetposten betreffende het jaar 2011. [appellante] heeft geen van die credit- en debetposten (gemotiveerd) bestreden.
Ook overigens acht het hof de genoemde specificaties - als niet of onvoldoende door [appellante] betwist - deugdelijk.
2.6
[appellante] betoogt dat op het door haar in de specificaties als verschuldigd vermelde bedrag in mindering moet worden gebracht hetgeen zij in haar visie onverschuldigd aan de VvE heeft betaald. Het gaat daarbij in hoger beroep nog over een bedrag van € 1.933,50, waarvan de VvE betaling had gevorderd, welk bedrag bij brief van het door haar ingeschakelde deurwaarderskantoor van 14 april 2011 (productie 8 bij conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie) is gespecificeerd.
De desbetreffende door de VvE gepretendeerde vordering betrof de gevolgen van een in een andere zaak tussen partijen gewezen - onherroepelijk geworden - vonnis (productie 9 bij de inleidende dagvaarding) waarbij [appellante] is veroordeeld om aan de VvE te betalen € 676,58 min € 45,56 (is € 631,02) te vermeerderen met rente, alsmede € 352,93 aan proceskosten.
Hetgeen [appellante] ter voldoening van dit vonnis heeft voldaan, is uiteraard niet onverschuldigd betaald. Ook de in redelijkheid gemaakte zogenoemde executiekosten waren door [appellante] verschuldigd.
[appellante] stelt dat de executiekosten in wanverhouding staan ten opzichte van de toegewezen bedrag. Dat moge zo zijn, doch de VvE was - nu vaststaat dat [appellante] aan de veroordeling in het vonnis niet heeft voldaan - gerechtigd om het nodige te doen om tot executie van het vonnis over te gaan, ook als de kosten daarvan een veelvoud van het toegewezen bedrag zouden vormen. [appellante] heeft dit door niet aan het vonnis te voldoen over zichzelf afgeroepen.
Er is gelet op hetgeen de VvE op dat onderdeel in de memorie van grieven heeft aangevoerd (met name sub 22 en 23) geen reden om te oordelen dat de VvE
onnodigeexecutiekosten heeft gemaakt.
ad d
2.7
Zoals in het vonnis terecht en in hoger beroep onbestreden is overwogen rust - ook als vast zou staan dat [appellante] aan de VvE een machtiging voor automatische incasso zou hebben verstrekt - de verantwoordelijkheid voor het tijdig voldoen van de verschuldigde bijdragen op [appellante]. Dienovereenkomstig voerde [appellante] bij conclusie van antwoord onder 15 ook aan "Desondanks wanneer ik zie dat een maand niet betaald is, betaal ik per direct." Dit laatste is evenwel niet door [appellante] geschied. Uit productie 17 bij conclusie van antwoord blijkt dat door of namens [appellante] wel opdrachten tot betalingen aan VvE werden verstrekt - dus [appellante] ook wist dat de verschuldigde bijdragen niet automatisch door de VvE worden geïncasseerd - doch het kennelijk vaak niet lukte om de juiste bedragen op tijd te betalen.
Bovendien bestrijdt [appellante] dat zij het in deze zaak door de VvE gevorderde verschuldigd is, met welke stellingname niet is te verenigen het verwijt dat het aan de VvE ligt dat zij de bedragen niet door middel van automatische incasso heeft geïnd.
Het hof komt aldus niet toe aan de vraag of [appellante] tijdig en rechtsgeldig aan de VvE een machtiging voor automatische incasso heeft verleend.
ad b
2.8
Het argument van [appellante] dat zij (ten tijde van de dagvaarding) niet in verzuim verkeerde, omdat zij niet in gebreke is gesteld, miskent dat verzuim wat de maandelijkse bijdragen betreft op grond van het bepaalde in artikel 6:83, aanhef en onder a, BW intreedt zonder ingebrekestelling.
Ten overvloede wordt nog overwogen dat namens [appellante] bij e-mail van 26 april 2012 (productie 6 bij de inleidende dagvaarding) te kennen is gegeven dat zij de achterstallige termijnbedragen niet zal betalen, hetgeen ingevolge artikel 6:83, aanhef en onder c, BW inhoudt dat geen ingebrekestelling nodig is.
Overigens is de herhaalde stelling van [appellante] dat zij nimmer een aanmaning en/of sommatie heeft ontvangen, in strijd met de bij de inleidende dagvaarding in het geding gebrachte reacties van (de gemachtigde van) [appellante] waarin op dergelijke sommaties wordt gereageerd (productie 4: reactie van 5 april 2012, en de reeds genoemde productie 6). [appellante] erkent uiteindelijk ook dat zij de brief van 22 maart 2013 van de deurwaarder van de VvE heeft ontvangen (haar akte sub 3).
De verdachtmaking van [appellante] dat de door de VvE in het geding gebrachte van haar en de deurwaarder afkomstige brieven niet corresponderen met daadwerkelijk verstuurde brieven, heeft dan ook geen enkele grond.
ad a
2.9
Naast hetgeen hiervoor ad b is overwogen, geldt in dit verband dat [appellante] mogelijk op het door haar genoemde - al dan niet aan het incassoprotocol van de VvE ontleende - verbod om rauwelijks te dagvaarden met vrucht een beroep zou kunnen doen, indien zij de vordering van de VvE na dagvaarding had erkend en voldaan. In dat geval zou immers geoordeeld kunnen worden dat de VvE te snel en onnodig tot het starten van een procedure was overgegaan. Een dergelijk geval doet zich hier evenwel niet voor, aangezien [appellante] na te zijn gedagvaard in de lijn van haar eerdere brieven inhoudelijk verweer tegen de vordering van de VvE heeft gevoerd en het derhalve onaannemelijk is dat zij ingeval van aankondiging van de dagvaarding de procedure had voorkomen door de vordering alsnog te voldoen.
Overigens staat thans vast dat [appellante] de brief van de deurwaarder van 22 maart 2012 (productie bij de akte van de VvE van 15 november 2012) heeft ontvangen. In de bijlage van die brief staat duidelijk dat ingeval van niet-betaling dagvaarding zal volgen.
2.1
Het hof passeert het bewijsaanbod van [appellante], als niet ter zake doende, althans onvoldoende gespecificeerd.
2.11
De conclusie is dat [appellante] noch in conventie noch in reconventie het gelijk aan haar zijde heeft. Het vonnis, waaronder de veroordeling van [appellante] in de proceskosten, zal daarom worden bekrachtigd. [appellante] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. Aan de kostenveroordeling staat niet in de weg dat ook nu de kosten - waar mogelijk nog nakosten en executiekosten bijkomen - hoger zijn dan het in conventie in hoofdsom gevorderde bedrag.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van de VvE worden bepaald op € 683,- aan griffierecht en € 948,- (tarief I, 1,5 punt) aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad voor zover het de veroordeling in de proceskosten betreft.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, J.H.W. de Planque en R.F. Groos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 februari 2015 in aanwezigheid van de griffier.