ECLI:NL:GHDHA:2015:1102

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2015
Publicatiedatum
12 mei 2015
Zaaknummer
200.132.297/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake betaling van facturen en bewijsaanbod in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, betreft het een hoger beroep van [appellante] tegen [geïntimeerde] over de betaling van facturen. De zaak is voortgekomen uit een eerder vonnis van de rechtbank, waarin [geïntimeerde] betaling had gevorderd voor diensten die zij aan [appellante] had geleverd. Het hof heeft op 3 februari 2015 arrest gewezen, waarbij het de eerdere beslissing van de rechtbank gedeeltelijk heeft vernietigd en voor het overige heeft bekrachtigd.

Het hof oordeelde dat [geïntimeerde] niet tijdig bezwaar had gemaakt tegen de uitbreiding van de rechtsstrijd in hoger beroep en dat haar aanbod tot het leveren van tegenbewijs te laat was. Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] een bedrag van € 34.476,29 aan [geïntimeerde] verschuldigd was, te vermeerderen met wettelijke handelsrente vanaf 1 januari 2013.

De partijen zijn over en weer in het ongelijk gesteld, wat heeft geleid tot compensatie van de proceskosten. Het hof heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, maar ook de bewijsaanbiedingen van [appellante] afgewezen, omdat deze niet relevant waren voor de beslissing. Het arrest is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 200.132.297/01
Zaak-/rolnummer rechtbank: C/09/436754 / HA ZA 13-146

Arrest van 3 februari 2015

in de zaak van

[appellante],

wonend te '[…], gemeente […],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. P.S.M. van den Enden te Naaldwijk,
tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid […],

kantoor houdend te […], gemeente […],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. D.J. van de Weerdt te Vlaardingen.

Het verdere geding

Ter uitvoering van het tussenarrest van 10 juni 2014 is beide partijen, eerst [geïntimeerde] en daarna [appellante], akte verleend van een schriftelijke uitlating, met producties.
Ten slotte is opnieuw arrest gevraagd.

De verdere beoordeling van het hoger beroep

1.1
[geïntimeerde] maakt na het tussenarrest bezwaar ertegen dat de rechtsstrijd in hoger beroep reeds is, of nog zou worden, uitgebreid tot andere facturen dan die betreffende de periode vanaf 1 februari 2008, waarvan zij bij de inleidende dagvaarding betaling heeft gevorderd. In dat verband betoogt zij mede - volgens haar had zij dat al eerder betoogd - dat [appellante] door in een zeer laat stadium te klagen haar klachtplicht schendt en dat zij, [geïntimeerde], daardoor ernstig in haar (processuele) positie wordt geschaad.
1.2
Voor zover [geïntimeerde] een dergelijk bezwaar en betoog al eerder heeft gemaakt en gevoerd, heeft het hof daarover reeds geoordeeld in het tussenarrest. Voor zover [geïntimeerde] dat nu voor het eerst doet, is zij te laat, nu niet valt in te zien waarom zij dat niet al in haar memorie had kunnen doen. Het hof gaat er daarom aan voorbij.
2.1
[geïntimeerde] biedt na het tussenarrest aan tegenbewijs te leveren door mevrouw [K] als getuige te doen horen, en voorts bewijs te leveren dat de door [appellante] betwiste bedragen verschuldigd zijn om de door haar nader opgegeven redenen, door de heer [H], mevrouw [K] en [appellante] als getuigen te doen horen.
2.2
Dit aanbod van tegenbewijs is buiten de orde, reeds omdat in deze zaak 'slechts' is geoordeeld dat [appellante] de stellingen van [geïntimeerde] deugdelijk heeft betwist, niet dat [appellante] bewijs van haar eigen stellingen heeft bijgebracht. Met het bewijsaanbod dat [geïntimeerde] nu eerst doet, is zij te laat, nu niet valt in te zien waarom zij dat niet al in haar memorie had kunnen doen. Het hof heeft in het tussenarrest geoordeeld dat [geïntimeerde] in hoger beroep geen bewijs ten aanzien van de verschuldigdheid van de betwiste bedragen, en zelfs helemaal geen bewijs, heeft aangeboden. Tegen de achtergrond daarvan kan [geïntimeerde] een eventueel verzuim op dit punt niet bij de onderhavige akte herstellen. Dat wordt niet anders door de omstandigheid dat [geïntimeerde] in de eerste aanleg bewijs heeft aangeboden door het doen horen van de heer [H] over de wijze waarop de partijen met elkaar hebben samengewerkt, en over de aard en de inhoud van de door [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden. Aan de aanbiedingen van [geïntimeerde] gaat het hof daarom voorbij.
3. [geïntimeerde] verzoekt het hof deskundigen in te schakelen ter bepaling van "wat ten deze als redelijk loon heeft te gelden". De thans voorliggende stukken stellen het hof voldoende in staat op de vordering van [geïntimeerde] die in hoger beroep nog aan de orde is, te beslissen, zonder dat daarbij bericht of verhoor van deskundigen nodig is. Het verzoek wordt afgewezen.
4.1
[appellante] meent dat het in het tussenarrest (onder 7.2, derde alinea) neergelegde oordeel over de verschuldigdheid van de factuur van 23-09-2010 ten belope van € 9.683,80 op een juridische en feitelijke misslag berust en daarom geen stand kan houden.
4.2
Het hof heeft in het tussenarrest vastgesteld dat [appellante] de door [geïntimeerde] in haar brief (aan de comparitierechter) van 16 mei 2013 gegeven uitleg nadien niet heeft bestreden en op grond daarvan de betwisting van de onderhavige factuur ondeugdelijk geoordeeld. De van na 16 mei 2013 daterende passages in de memorie van grieven en in de daarbij gevoegde schriftelijke verklaring van mevrouw [K], waarop [appellante] thans wijst, gaan niet in op de bedoelde uitleg. Deze passages leveren, ook in hun context bezien, geen bestrijding op van die - in het tussenarrest onder 7.2, derde alinea weergegeven - uitleg en doen dan ook niet af aan de voormelde vaststelling en het daarop gebaseerde oordeel. Anders dan [appellante] thans betoogt is uit [appellante]' stellingneming voorafgaand aan het tussenarrest geen deugdelijke betwisting af te leiden van het feit dat de desbetreffende factuur in overleg met haar bij haar echtgenoot is gecrediteerd en bij haar in rekening is gebracht. Van een juridische of feitelijke misslag blijkt niet. Voor zover [appellante] thans alsnog de bedoelde uitleg wenst te bestrijden, is zij te laat, nu niet valt in te zien waarom zij dat niet al eerder had kunnen doen. Het hof ziet ook overigens geen goede reden om van het onderhavige oordeel terug te komen.
5. Ook voor het overige blijft het hof bij hetgeen in het tussenarrest is overwogen en beslist.
6.1
Ingevolge het tussenarrest heeft [geïntimeerde] enige berekeningen in het geding gebracht, waarover ook [appellante] zich heeft uitgelaten. Productie 1a van [geïntimeerde] houdt in een opgave van facturen - anders dan inzake rente - van 13 oktober 2003 tot en met 31 oktober 2012 en een aan de hand daarvan gemaakte berekening. [appellante] heeft de juistheid daarvan erkend, zodat het hof ervan uit gaat, dat de hier als 'geaccepteerd' aangemerkte factuurbedragen door [appellante] verschuldigd zijn geworden en dat hun totale beloop (inclusief BTW) € 122.237,21 bedraagt. Productie 3 van [geïntimeerde] houdt allereerst in dezelfde 'geaccepteerde' factuurbedragen (en, kennelijk per abuis, ook een bedrag van € 368,90 inzake factuur 10.0836) tot het beloop (inclusief BTW) van € 122.237,21 (welk bedrag, met correctie van evengenoemd abuis van € 368,90 en bovendien van een kennelijke telfout van € 100,06, moet worden gelezen in plaats van € 122.606,17). Deze productie houdt verder (onder meer) in een opgave van betalingen en hun data en een aan de hand daarvan gemaakte berekening. [appellante] heeft de juistheid daarvan niet bestreden, zodat het hof ervan uitgaat dat de betalingen van [appellante] op de genoemde data hebben plaatsgevonden en dat hun totale beloop € 104.341,84 bedraagt.
Voorts hebben beide partijen (als productie 1b respectievelijk bijlage 1) berekeningen van de (eerst) vanaf 2005 tot ultimo 2012 verschuldigde rente over de nog onbetaalde factuurbedragen in het geding gebracht. De berekening van [geïntimeerde] komt uit (bij optelling van de bedragen € 15.846,25, € 795,12, € 1.244,68, € 1.645,31, € 367,34 en € 758,26) op een totaal beloop aan rente van € 20.656,96, die van [appellante] op een totaal beloop aan rente van € 16.580,92. Nu de berekening van [geïntimeerde] niet, maar die van [appellante] wél blijk geeft van inachtneming van hetgeen in het tussenarrest (onder 7.9, in de laatste alinea) is overwogen (de rente is eerst verschuldigd met ingang van dertig dagen na de factuurdatum; het openstaande saldo waarover de rente wordt berekend, wordt telkens eerst na afloop van een jaar vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente), zal het hof uitgaan van de berekening van [appellante] en de berekening van [geïntimeerde] als deugdelijk betwist aanmerken voor zover zij uitkomt op een hoger beloop dan € 16.580,92.
6.2
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat [appellante] op 1 januari 2013 nog (€ 122.237,21 - € 104.341,84 =) € 17.895,37, te vermeerderen met € 16.580,92 aan tot dan toe verschenen rente tot in totaal € 34.476,29 aan [geïntimeerde] schuldig was. Tot laatstgenoemd bedrag kan de vordering van [geïntimeerde] dus worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente met ingang van 1 januari 2013.
6.3
[appellante] heeft zich in haar akte nog beroepen op betalingen in de periode van 18 augustus 2013 tot en met 15 mei 2014, maar daarmee kan het hof geen rekening houden, nu [geïntimeerde] nadien niet meer aan het woord is geweest. Vanzelfsprekend dienen eventuele dergelijke betalingen aan [geïntimeerde] in mindering te komen op wat ingevolge het onderhavige arrest aan [geïntimeerde] toekomt.
7. Bij verdere behandeling van de grieven heeft [appellante] geen belang. Aan de bewijsaanbiedingen van [appellante] gaat het hof voorbij, nu deze geen betrekking hebben op stellingen die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden nopen. De partijen worden over en weer op enige punten in het ongelijk gesteld, zodat het hof de gedingkosten in beide instanties op na te noemen wijze zal compenseren. Het vonnis dient gedeeltelijk te worden vernietigd maar voor het overige, nu niet blijkt van grond om het ook in zoverre te vernietigen, te worden bekrachtigd. Beslist dient te worden als hierna te doen.

Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, ten aanzien van het daarin onder 5.2, 5.3 en 5.4 besliste, en bekrachtigt dat vonnis voor het overige;
veroordeelt [appellante] tot betaling aan [geïntimeerde] van de som van € 34.476,29, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente van 1 januari 2013 af tot de dag van algehele voldoening;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de gedingkosten van beide instanties tussen de partijen, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, J.H.W. de Planque en R.F. Groos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 februari 2015 in aanwezigheid van de griffier.