ECLI:NL:GHDHA:2015:1101

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2015
Publicatiedatum
11 mei 2015
Zaaknummer
200.139.660/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de eigendom van een handelsnaam en neonreclame in een huurgeschil

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, ging het om een hoger beroep van [appellant] tegen [P] c.s. over de eigendom van de handelsnaam en neonreclame van een café. De appellant, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wernink, betwistte dat hij de handelsnaam had overgedragen aan [P] c.s., die werden bijgestaan door mr. W.F. Roelink. De rechtbank had eerder de vordering van de appellant betreffende de neonreclame afgewezen, omdat deze enkel door [P] mocht worden gevoerd. De appellant voerde aan dat de handelsnaam niet was overgedragen, terwijl [P] c.s. stelden dat de handelsnaam onderdeel was van de overname van de onderneming. Het hof oordeelde dat de neonreclame als eigendom van [P] c.s. moest worden beschouwd en dat de appellant geen recht had om onder die naam een bedrijf te voeren in het pand.

Daarnaast werd er gediscussieerd over de herstelkosten van de vloer van het pand, die door [P] c.s. waren gemaakt. Het hof vroeg om aanvullende informatie over de noodzaak van deze werkzaamheden. Na beoordeling van de ingediende stukken concludeerde het hof dat de kosten voor de vloer niet onredelijk waren en dat de appellant niet had aangetoond dat de kosten onnodig waren.

Uiteindelijk bekrachtigde het hof het eerdere vonnis van de rechtbank en wees het de vorderingen van de appellant af. De appellant werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die door het hof werden vastgesteld op een totaalbedrag van € 11.541,=, vermeerderd met wettelijke rente. Dit arrest werd uitgesproken op 31 maart 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 200.139.660/01
Zaak- en rolnummers rechtbank: I. 1111239 / 11-2823
II. 1108694 / 11-2705
III. 2077934 / 13-1135
Arrest van 31 maart 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te […],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. C.W. Wernink te Nieuwkoop,
tegen

1.[…] V.O.F.,gevestigd te […], thans gemeente […],

2.
[geïntimeerde 2],
wonende te […], gemeente […],
3.
[geïntimeerde 3],
wonende te […], gemeente […],
geïntimeerden,
hierna te noemen: [P] (partij sub 1), de vennoten (partijen sub 2 en 3) en tezamen [P] c.s.,
advocaat: mr. W.F. Roelink te Hoofddorp.

1.Het verdere geding

Bij tussenarrest van 10 februari 2015 is een comparitie van partijen gelast die op 12 maart 2015 heeft plaatsgevonden. Partijen hebben daaraan voorafgaande de verlangde processtukken van de eerste aanleg alsmede nadere producties met toelichting aan het hof doen toekomen. Deze stukken en het proces-verbaal van de comparitie van partijen maken deel uit van het procesdossier waarop thans dit arrest wordt gewezen.

2.De verdere beoordeling van het hoger beroep

de neonreclame
2.1
In rechtsoverweging 2.14 heeft de rechtbank de vordering betreffende de neonreclame "[P]" (belang: € 2.821,-) afgewezen, in wezen op de grond dat slechts [P] die naam mocht voeren en [appellant] om die reden geen belang bij die reclame had.
[appellant] heeft in de toelichting op deze grief aangevoerd dat de handelsnaam niet door hem aan [P] is overgedragen. [P] c.s. betogen dat [appellant] de onderneming inclusief de handelsnaam aan [P] heeft overgedragen.
Daartoe beroepen zij zich op:
a. een door [appellant] ondertekende en aan [P] gerichte factuur d.d. 1 november 1999, onder meer inhoudende:
“Aan U overgedaan de goodwill en de complete Cafe inventaris van ; [P].
Ingeschreven bij de Kamer van Koophandel als zijnde;
KVK dossiernummer; 28031902Handelsnaam: “[P]”(…)Bedrijfsomschrijving: Cafe’ en petit Restaurantbedrijf.
De overname is opgesplitst in een inventaris, totaal fl 180.000,00 en goodwill, totaal fl 100.000,00.
Totaalbedrag, goodwill/inventaris fl 280.000,00
(…)”
b. de jaarstukken 1999 van [appellant] waaruit blijkt dat [appellant] zijn bedrijfsactiviteiten heeft gestaakt en “de inventaris etc. is verkocht”. Dat “etc” sluit volgens [P] c.s. uiteraard de handelsnaam in.
2.2
Tijdens de comparitie heeft [appellant], mede in reactie op deze stukken, op zichzelf niet langer weersproken dat ook de handelsnaam aan [P] c.s. is verkocht, maar zich kennelijk op het standpunt gesteld dat de naam “[P]” in de wijde omgeving van het verhuurde pand een dusdanige bekendheid heeft dat het pand wordt geassocieerd met het bedrijf onder die naam en het voor [appellant] mogelijk moet blijven weer een bedrijf onder die naam in het pand te voeren.
2.3
Het hof kan [appellant] hierin niet volgen. Nu [P] c.s. bij de bedrijfsovername zoals deze is omschreven in voormelde factuur, ook de handelsnaam “[P]” hebben overgenomen, mochten zij de neonreclame als uiting van die handelsnaam als hun eigendom beschouwen en deze na het einde van de huurovereenkomst van het pand verwijderen. Voor zover [appellant] nog recht en belang heeft behouden zelf in het pand een bedrijf onder die naam te voeren, kan dit aan genoemd eigendomsrecht van [P] c.s. geen afbreuk doen. Grief XI faalt.
herstel van de vloer
2.4
Het hof heeft in het tussenarrest onder 2.17 nadere inlichtingen gevraagd met betrekking tot de vraag of de werkzaamheden die door […] B.V. met betrekking tot de vloer zijn uitgevoerd redelijkerwijs als noodzakelijk kunnen worden aangemerkt. Partijen dienden hiertoe - omdat het overgelegde dossier niet compleet lijkt - in elk geval alle rapporten en eventuele schriftelijke verklaringen van deskundigen en van de betrokken aannemers waarop zij hun opvattingen baseren (nogmaals) in het geding te brengen.
Beide partijen werd voorts verzocht alle processtukken van zaak III in het geding te brengen.
2.5
Partijen hebben de verzochte processtukken van zaak III in het geding gebracht. [P] c.s. hebben verder nog overgelegd een offerte van Aannemersbedrijf […] en een offerte van Bouwbedrijf […]. Rapporten en/of schriftelijke verklaringen van deskundigen die de opvatting(en) van (een van) partijen steunen, zijn niet ingebracht.
2.6
In het kader van de noodzaak tot herstel van de gehele vloer is er tijdens de comparitie tussen partijen discussie geweest over de vraag voor wiens verantwoordelijkheid het verrotten van (dragende delen van) de vloer als gevolg van een lekkage onder de bars moet komen. Volgens [appellant] was een koelbak voor ijsblokjes die onder de bars stond, gaan lekken. Hiervan uitgaande heeft [appellant] evenwel geen feiten of omstandigheden gesteld om te oordelen dat [P] c.s. met dit lekken bekend was en vervolgens onvoldoende maatregelen heeft genomen om het lekken te stoppen. Daarom kan niet geoordeeld worden dat een deel van de kosten van de vloerrenovatie voor rekening van [P] c.s. moet blijven.
2.7
De hiervoor onder 2.5 genoemde twee offertes betreffen een aanneemsom voor de renovatie van de vloer van respectievelijk € 18.000,= en € 16.200,=, beide exclusief BTW. Deze bedragen ontlopen het bedrag waarvoor […] B.V. de vloerrenovatie heeft uitgevoerd,
€ 19.480,= exclusief BTW, niet zodanig dat reeds op grond van de verschillen moet worden aangenomen dat het door dit bedrijf aan [P] c.s. in rekening gebrachte bedrag de kosten van een noodzakelijk herstel van de vloer overstijgt. [appellant] verwijst naar de offerte van […] B.V. d.d. 5 januari 2005 tot een bedrag van € 10.600,= exclusief BTW, maar [P] c.s. merken daarbij terecht op dat het hier volgens de offerte gaat om een richtprijs en “het werk op basis van nacalculatie (zal) worden uitgevoerd.” [appellant] heeft niet aannemelijk kunnen maken dat dit bedrijf, als zij hetzelfde werk had uitgevoerd als […] heeft gedaan, uiteindelijk tot een aanmerkelijk lagere prijs zou gekomen dat de hierboven genoemde aannemers. Daartoe is onvoldoende de -overigens door [P] c.s. betwiste- stelling van [appellant] tijdens de comparitie dat Pieterse bij de opname van het werk ook de rottende dragende houten delen heeft gezien.
2.8
Het hof kan dan ook niet tot het oordeel komen dat de door [P] c.s. in rekening gebrachte herstelkosten voor zover deze het bedrag volgens de offerte van […] te boven gaan, onnodig zijn gemaakt. Uit hetgeen al in het tussenarrest onder 2.15 tot en met 2.17 is overwogen, volgt dan dat de grieven I, II en III falen.
2.9
De slotsom van al hetgeen in het tussenarrest en hiervoor is overwogen is dat, nu alle grieven falen, het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en het door [appellant] in hoger beroep gevorderde zal worden afgewezen. In het licht van hetgeen in het tussenarrest en dit arrest is overwogen wordt het bewijsaanbod van [appellant] als niet ter zake dienend gepasseerd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] de kosten van het hoger beroep hebben te dragen.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [P] c.s. begroot op € 4.961,= vast recht en € 6.580,= salaris, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van dit arrest;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het door [appellant] in hoger beroep gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, J.H.W. de Planque en R.F. Groos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 maart 2015 in aanwezigheid van de griffier.