ECLI:NL:GHDHA:2015:1100

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 januari 2015
Publicatiedatum
11 mei 2015
Zaaknummer
200.101.232/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiële afwikkeling en aansprakelijkheid in civiele procedure tussen [V] c.s. en Eurohave

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, betreft het een hoger beroep tussen [V] c.s. en Eurohave. De zaak is voortgekomen uit een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. Het hof heeft op 13 januari 2015 arrest gewezen, waarbij het de financiële afwikkeling tussen partijen heeft beoordeeld. Eurohave vorderde een bedrag van € 57.480,73 van [V] c.s., dat voortkwam uit provisie-inkomsten en kosten die door [V] c.s. in mindering waren gebracht. Het hof heeft vastgesteld dat Eurohave recht heeft op dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 21 juli 2004.

Daarnaast heeft Eurohave een schadevergoeding van € 358,74 gevorderd, die ook is toegewezen, evenals de mogelijkheid voor verdere schadevergoeding die Eurohave heeft geleden door de verkoop van haar portefeuille. Het hof heeft de aansprakelijkheid van [O] jegens Eurohave beoordeeld en geoordeeld dat [O] niet aansprakelijk is voor de schade die Eurohave heeft geleden door de verkoop van de portefeuille. De kosten van het principaal hoger beroep zijn voor rekening van [V] c.s., terwijl de kosten van het incidenteel hoger beroep zijn gecompenseerd.

Het hof heeft de eerdere vonnissen van de rechtbank bekrachtigd en vernietigd waar nodig, en de veroordelingen tot betaling zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De zaak illustreert de complexiteit van financiële afwikkelingen en aansprakelijkheid in civiele procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 200.101.232/01
Zaak- en rolnummer rechtbank: 185545 / HA ZA 04-2229
Zaaknummer hof Amsterdam: 200.005.808
Arrest van 13 januari 2015
in de zaak van

1.[naam],gevestigd te [vestigingsplaats],

2.
[naam],
wonende te [woonplaats],
appellanten in het principaal hoger beroep,
geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [V] respectievelijk [O], tezamen [V] c.s.,
advocaat: mr. R. van Everwijn te Zeist,
tegen
ADVIESGROEP EUROHAVE B.V.,
gevestigd te Zeist,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: Eurohave,
advocaat: mr. M.H.J. Langerak te Utrecht.

1.De verdere loop van het geding

Bij tussenarrest van 27 mei 2014 is de zaak naar de rol verwezen teneinde partijen in staat te stellen met inachtneming van de inhoud van dat arrest voort te procederen. Partijen - eerst [V] c.s. - hebben vervolgens elk een akte met producties genomen. Ten slotte zijn stukken overgelegd en is arrest gevraagd.

2.De nadere beoordeling van het hoger beroep

2.1
Zoals Eurohave terecht opmerkt bevat het tussenarrest onder 2.35 een fout. Die overweging dient te luiden als volgt:
2.35
Indien Eurohave per saldo een bedrag aan [V] c.s. verschuldigd is zal de rente daarover in beginsel dienen in te gaan op de dag dat de eis in reconventie is ingesteld. Mochten [V] c.s. per saldo een bedrag aan Eurohave verschuldigd zijn, dan zal de renteberekening daarover in beginsel dienen aan te vangen op de dag van de inleidende dagvaarding.
2.2
De kritiek die [V] c.s. in haar akte op het tussenarrest uit, vormt voor het hof geen aanleiding om te oordelen dat (een onderdeel van het) het arrest op een juridische of feitelijke misslag berust en dat er op dat arrest moet worden teruggekomen.
1. de financiële afwikkeling tussen [V] en Eurohave
2.3
De in het tussenarrest aangeduide financiële afwikkeling tussen partijen, die mede gebaseerd moet worden op een nadere rekening en verantwoording door [V], betreft de volgende onderdelen.
a. provisie-inkomsten over de periode van 1 juli 1999 tot 1 september 2001
2.4
[V] c.s. komen op een bedrag van (€ 113.319,55 plus € 5.220,37 =) € 118.539,92 aan relevante provisie-inkomsten (productie 16a bij de akte na het tussenarrest van [V] c.s.). Eurohave komt op een bedrag van € 170.821,02 (productie 20 bij de zelfde akte, blz. 3).
Het bedrag dat [V] c.s. noemen acht het hof onjuist, aangezien zij ten onrechte geen rekening houden met het volgende:
  • i) De relevante hypotheekprovisies bedragen niet € 5.220,37/Hfl 11.504,18 doch (Amev-posten ontvangen via de rekening-courant Hfl 34.931 plus posten ontvangen per bank Hfl 46.392 =) Hfl 81.323/€ 36.902,77 (zie productie 15 bij de genoemde akte, zijnde een brief van [M] van 21 juli 2014, blz. 4).
  • ii) De aan mw. Grim toegekomen provisie is niet Hfl 86.739, doch Hfl 67.826 (productie 15 blz. 5).
  • iii) Er zijn ook aan de onderhavige periode toe te rekenen provisies van Hfl. 23.491 plus Hfl. 2.989 (productie 15 blz.).
De provisie-inkomsten zullen daarom worden gesteld op het door Eurohave aanvaarde bedrag van € 170.821,02 (dat is Hfl. 376.440, van productie 15 , blz. 5).
b. kosten betreffende de periode van 1 juli 1999 tot 1 september 2001
2.5
[V] c.s. brengen in totaal € 44.657,64 aan kosten in mindering op de premie-inkomsten. Eurohave stelt dat bedrag op € 3.357,97.
[V] c.s. voeren tardief en in strijd met hetgeen onder 2.20 van het tussenarrest nieuwe kosten op. Aan die nieuwe kostensoorten dient dan ook voorbij te worden gegaan.
Het hof gaat aldus uit van de eerdere opgaven van Geurtsen, zijnde kantoorkosten Hfl 150,- per maand (26 maanden: Hfl 3.900,-), autokosten mw. Kooper Hfl 3.400 en administratiekosten ad Hfl 1.000,-, tezamen: Hfl 8.300 (€ 3.766,38).
c. de overige posten en het saldo van de rekening en verantwoording
2.6
Omtrent de overige posten zijn partijen het - gegeven de inhoud van het tussenarrest - blijkens de onder 2.4, eerste zin, vermelde producties eens.
2.7
Het voorafgaande leidt tot het volgende overzicht:
provisie-inkomsten
170.821,02
kosten
-3.766,38
kosten financiële verantwoording
-3.000,00
aan [V] toekomende aanbrengprovisie
-6.597,78
reeds voldaan
-99.976,13
totaal
57.480,73
2.8
De vordering van Eurohave is derhalve toewijsbaar voor een bedrag van € 57.480,73 (dat is exclusief de hierna onder 2.11 te bespreken post van € 9.977,91 in hoofdsom), te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 21 juli 2004 (de dag van de inleidende dagvaarding) tot de dag der voldoening.
2. de schadevordering van Eurohave jegens [V]
2.9
Eurohave heeft de schade die zij heeft geleden als gevolg van de verkoop en overdracht van de door haar opgebouwde portefeuille begroot op € 13.701,73. Blijkens productie 18 bij de laatste akte van Eurohave is die waarde in de visie van [V] c.s. maximaal € 358,74, en mogelijk minder indien de desbetreffende verzekeringen tussen 1 september 2001 en de datum van overdracht van de portefeuille aan een derde - 11 november 2002 - zijn beëindigd. Aangezien de portefeuille vanaf 1 september 2001 door [V] is beheerd en zij de portefeuille aan een derde heeft verkocht, kon [V] niet volstaan met het opperen van de mogelijkheid dat de verzekeringen in de genoemde periode zijn beëindigd, doch had zij in voorkomend geval gemotiveerd dienen te stellen dat zulks daadwerkelijk is geschied. Aan dat vereiste is niet voldaan.
De schade kan derhalve worden gesteld op ten minste € 358,74. Dit bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hiervoor genoemde datum van 21 juli 2004 tot de dag der voldoening.
Voor het overige zal - zoals gevorderd - verwijzing naar de schadestaatprocedure geschieden, aangezien de discussie over de omvang van de schade niet is voltooid en de mogelijkheid bestaat dat door Eurohave voor meer dan € 358,75 schade heeft geleden.
3. beslag ten laste van [V]
2.1
Aangezien, zoals uit het voorafgaande blijkt, de vordering van Eurohave jegens [V] in de aangegeven zin toewijsbaar is, zijn de beslissingen van de rechtbank omtrent dat beslag juist.
4. restitutie van hetgeen Eurohave ter nakoming van het arrest van het hof Amsterdam aan [O] heeft voldaan
2.11
[O] zal hetgeen Eurohave ter uitvoering van het - door de Hoge Raad vernietigde - arrest van het hof Amsterdam van 2 maart 2010 aan [O] heeft voldaan (€ 9.977,91 vermeerderd met rente en kosten) met (zoals gevorderd) een maximum van € 13.551,65 als onverschuldigd betaald aan Eurohave dienen terug te betalen, zulks vermeerderd met de rente vanaf de dag dat [O] het door Eurohave betaalde heeft ontvangen, zij het niet eerder dan (zoals gevorderd) 7 oktober 2010.
5. de aansprakelijkheid van [O] jegens Eurohave
2.12
In het tussenarrest is reeds overwogen dat [O] niet aansprakelijk is voor de schade die Eurohave heeft geleden door de verkoop door [O] van haar portefeuille aan een derde (rov 2.32).
2.13
Eurohave acht [O] ook aansprakelijk voor hetgeen [V] blijkens de rekening en verantwoording aan Eurohave dient te betalen, indien [V] niet aan die verplichting voldoet. Deze vordering is in wezen gebaseerd op de stelling dat [O] als bestuurder [V] op onrechtmatige wijze in een situatie van betalingsonmacht heeft gebracht. [O] heeft gemotiveerd betwist dat - mede gelet op door [V] aan Eurohave verstrekte zekerheden - Eurohave haar vordering jegens [V] niet geïncasseerd zal krijgen en eveneens gemotiveerd betwist dat hij onrechtmatig jegens Eurohave heeft gehandeld.
Voor zover de grondslag van dit deel van de vordering van Eurohave al voldoende is onderbouwd, staat het ontbreken van een concreet bewijsaanbod in hoger beroep aan toewijzing daarvan in de weg.
2.14
Aangezien Eurohave jegens [O] geen vordering heeft waarvoor het beslag is gelegd (het beslag heeft geen betrekking op de hiervoor onder 2.11 besproken nadien opgekomen restitutievordering), is de beslissing van de rechtbank om de kosten van het ten laste van [O] gelegde beslag voor rekening van Eurohave te laten, juist.
6. voorts
2.15
Hetgeen in het tussenarrest en dit arrest is overwogen leidt in het principaal en het incidenteel hoger beroep tot de uit het navolgende blijkende veroordelingen tot betaling.
Het - al dan niet voor het eerst in hoger beroep - meer of anders gevorderde wordt afgewezen als ongegrond, althans, met name wat betreft de gevorderde rekening en verantwoording en de verklaringen voor recht, wegens het ontbreken van belang.
2.16
[V] c.s. zullen als de in zoverre grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het principaal hoger beroep. In het incidenteel hoger beroep, waarin partijen elk deels in het gelijk zijn gesteld, worden de kosten gecompenseerd.

3.Beslissing

Het hof,
in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt (het dictum van het) tussenvonnis van de rechtbank Utrecht van 23 november 2005;
vernietigt het vonnis van de rechtbank Utrecht van 21 november 2007, voor zover in conventie gewezen, uitsluitend wat betreft de onderdelen 3.1 tot en met 3.4 van het dictum;
in zoverre opnieuw recht doende:
veroordeelt [V] tot betaling aan Eurohave van € 57.480,73, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 21 juli 2004 tot de dag der voldoening;
veroordeelt [V] voorts tot betaling aan Eurohave van € 358,74, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 21 juli 2004 tot de dag der voldoening, alsmede tot eventuele verdere schade die Eurohave heeft geleden ten gevolge van (de verkoop en) overdracht aan een derde van de door Eurohave opgebouwde portefeuille, die verdere schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
bekrachtigt het genoemde vonnis voor het overige, dat wil zeggen in conventie wat betreft de onderdelen 3.5 tot en met 3.7 van het dictum, en in reconventie de onderdelen 3.11 tot en met 3.15;
veroordeelt [O] tot betaling aan Eurohave van hetgeen Eurohave ter uitvoering van het - door de Hoge Raad vernietigde - arrest van het hof Amsterdam van 2 maart 2010 heeft voldaan, zij het maximaal € 13.551,65, zulks vermeerderd met de wettelijke rente over het desbetreffende bedrag vanaf de dag dat [O] het door Eurohave betaalde heeft ontvangen, zij het niet eerder dan 7 oktober 2010, tot de dag der voldoening;
veroordeelt [V] c.s. in de kosten van het principaal hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van Eurohave worden bepaald op het ten laste van haar geheven of bij wijze van naheffing nog in rekening te brengen bedrag aan griffierecht en € 3.262,- (tarief IV, 2 punten) aan salaris voor de advocaat;
compenseert de kosten van het incidenteel hoger beroep in die zin dat elk der partijen in zoverre de eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad voor zover het de veroordelingen betreft;
wijst af het in conventie en in reconventie meer of anders gevorderde.
.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, J.H.W. de Planque en R.F. Groos, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 januari 2015 in aanwezigheid van de griffier.