In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, betreft het een hoger beroep tussen [V] c.s. en Eurohave. De zaak is voortgekomen uit een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. Het hof heeft op 13 januari 2015 arrest gewezen, waarbij het de financiële afwikkeling tussen partijen heeft beoordeeld. Eurohave vorderde een bedrag van € 57.480,73 van [V] c.s., dat voortkwam uit provisie-inkomsten en kosten die door [V] c.s. in mindering waren gebracht. Het hof heeft vastgesteld dat Eurohave recht heeft op dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 21 juli 2004.
Daarnaast heeft Eurohave een schadevergoeding van € 358,74 gevorderd, die ook is toegewezen, evenals de mogelijkheid voor verdere schadevergoeding die Eurohave heeft geleden door de verkoop van haar portefeuille. Het hof heeft de aansprakelijkheid van [O] jegens Eurohave beoordeeld en geoordeeld dat [O] niet aansprakelijk is voor de schade die Eurohave heeft geleden door de verkoop van de portefeuille. De kosten van het principaal hoger beroep zijn voor rekening van [V] c.s., terwijl de kosten van het incidenteel hoger beroep zijn gecompenseerd.
Het hof heeft de eerdere vonnissen van de rechtbank bekrachtigd en vernietigd waar nodig, en de veroordelingen tot betaling zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De zaak illustreert de complexiteit van financiële afwikkelingen en aansprakelijkheid in civiele procedures.