ECLI:NL:GHDHA:2015:1095

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2015
Publicatiedatum
11 mei 2015
Zaaknummer
200.145.448/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van uitvoerbaarheid bij voorraad van een vonnis in een civiele procedure met betrekking tot persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 april 2015 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 18 december 2013. [appellante], een bestuurder van Tensurance B.V., was in eerste aanleg veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan [geïntimeerde] wegens dwaling bij de koop van een verzekeringsportefeuille. [appellante] heeft in hoger beroep een incidentele vordering ingediend tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het bestreden vonnis. Het hof heeft de vordering toegewezen, omdat de rechtbank in het bestreden vonnis niet gemotiveerd had geoordeeld over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Het hof overweegt dat de uitkomst van een aanhangige procedure tussen [geïntimeerde] en Tensurance bij het hof Amsterdam bepalend is voor de aansprakelijkheid van [appellante]. Het hof concludeert dat er vooralsnog geen grond is voor de aansprakelijkheid van [appellante] en dat het belang van [appellante] bij schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis zwaarder weegt dan het belang van [geïntimeerde]. Het hof heeft de behandeling van de hoofdzaak aangehouden totdat er een eindarrest is gewezen in de procedure tussen [geïntimeerde] en Tensurance.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.145.448/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/407167 / HA ZA 12-699

Arrest van 28 april 2015

inzake

[appellante],

wonende te Nootdorp, gemeente Pijnacker Nootdorp,
appellant in de hoofdzaak,
eiseres in de incidenten,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. A.N. Kampherbeek te Rotterdam,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te Capelle aan den IJssel,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in incidenten,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. R.G.M. van der Pas te Breda.

Het geding

Bij exploot van 13 maart 2014 is [appellante] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 18 december 2013.
Bij memorie van grieven, tevens houdende incidentele vordering tot aanhouding alsmede incidentele vordering ex artikel 351 Rv., met producties, heeft [appellante] 33 grieven tegen het vonnis aangevoerd en incidenteel de schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het bestreden vonnis en voorts de schorsing van de hoofdzaak totdat in de bij het Gerechtshof Amsterdam aanhangige procedure tussen [geïntimeerde] en Tensurance B.V. een eindarrest is gewezen gevorderd.
Bij antwoordconclusie in de incidenten heeft [geïntimeerde] zich ten aanzien van beide incidentele vorderingen gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Partijen hebben hun procesdossiers overgelegd en arrest gevraagd in de incidenten.

Beoordeling van de incidentele vorderingen

1. Het gaat in deze zaak om het volgende. [appellante] is een van de bestuurders van Tensurance B.V. (hierna: Tensurance). Bij overeenkomst van 1 maart 2008 heeft [geïntimeerde] van Tensurance een verzekeringsportefeuille gekocht voor
€ 350.000,--. [geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat [appellante] als bestuurder van Tensurance persoonlijk aansprakelijk is voor de schade die [geïntimeerde] heeft geleden als gevolg van dwaling bij het aangaan van deze koopovereenkomst. In verband daarmee is zij gehouden het bedrag waartoe Tensurance bij vonnis van 16 mei 2012 door de rechtbank Amsterdam is veroordeeld en waarvoor Twensurance geen verhaal biedt, aan [geïntimeerde] te voldoen. De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis van 18 december 2013 geoordeeld dat [appellante] als bestuurder alleen aansprakelijk is voor de schade als gevolg van de dwaling en [appellante] terzake daarvan hoofdelijk veroordeeld aan [geïntimeerde] € 110.830,17 met wettelijke rente te betalen. Zij heeft [appellante] voorts veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2. Aan haar incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het bestreden vonnis legt [appellante] de volgende feiten en omstandigheden ten grondslag.
3. In het onderliggende geschil tussen [geïntimeerde] en Tensurance is een procedure aanhangig. Bij vonnis van 16 mei 2012 heeft de rechtbank Amsterdam de koopovereenkomst tussen [geïntimeerde] en Tensurance op grond van dwaling door [geïntimeerde] gewijzigd in die zin dat de koopsom is vastgesteld op
€ 204.169,83. Zij heeft Tensurance (in reconventie) veroordeeld aan [geïntimeerde] te betalen € 127.197,85 in verband met de wegens dwaling gewijzigde koopsom, voorts € 20.416,98 wegens onvolledige levering van het verschuldigde, € 37.500,-- wegens overtreding van boetebedingen en tot slot schadevergoeding op te maken bij staat wegens schending van de artikelen 6 en 8 van de koopovereenkomst. De vordering (in conventie) van Tensurance heeft de rechtbank afgewezen. In hoger beroep heeft het gerechtshof Amsterdam bij tussenarrest van 18 november 2014 geoordeeld dat het beroep van [geïntimeerde] op dwaling niet slaagt en er dus geen grond is voor aanpassing van de koopovereenkomst, dat van door Tensurance begane overtredingen van de artikelen 6 en 8 van de koopovereenkomst geen sprake kan zijn en dat op overtreding door andere personen dan Tensurance in de koopovereenkomst geen boetes zijn gesteld. Voor het overige heeft het hof zijn beslissing aangehouden en een comparitie van partijen gelast met het doel een minnelijke regeling te betrachten.
4. [appellante] stelt dat feitelijk nu al vast staat dat een vordering van Tensurance op [geïntimeerde] resteert in plaats van andersom. Indien de vennootschap niets fout heeft gedaan, kan van aansprakelijkheid van [appellante] als bestuurder geen sprake zijn. Niettemin is [geïntimeerde] (andermaal) tot executie van het bestreden vonnis overgegaan. Zij heeft het vonnis laten betekenen en de deurwaarder opdracht gegeven het conservatoire beslag op de echtelijke woning van [appellante] om te zetten in executoriaal beslag, aldus [appellante].
5. Het hof overweegt als volgt. Bij beoordeling van een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis op de voet van artikel 351 Rv. geldt in het licht van de rechtspraak van de Hoge Raad (HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5012 en HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688) het volgende:
(i) De eiser in het incident moet belang hebben bij de gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging,
(ii) Bij de beoordeling moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval.
(iii) Bij deze afweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende rechtsmiddel in beginsel buiten beschouwing.
(iv) Indien in vorige instantie een gemotiveerde beslissing is gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal de incidenteel eiser die wijziging van deze beslissing wenst, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag moeten leggen die bij de door de vorige rechter gegeven beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak van de vorige rechter hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
(v) Indien in de vorige instantie geen gemotiveerde beslissing is gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, geldt de hiervoor onder (iv) vermelde eis niet en dient te worden beslist met inachtneming van het hiervoor onder (i)-(iii) vermelde.
6. Het hof stelt voorop dat de beslissing van de rechtbank in het bestreden vonnis tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet is gemotiveerd, als bedoeld in rov. 5 onder (v), in welk geval (alsnog) een belangenafweging moet plaatsvinden. Maar bovendien heeft [appellante] aan zijn vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging feiten en omstandigheden ten grondslag heeft gelegd die de rechtbank bij het wijzen van het bestreden vonnis niet in aanmerking heeft kunnen nemen doordat zij zich pas na de vonniswijzing hebben voorgedaan, als bedoeld in rov. 5 onder (iv). Het tussenarrest van het hof Amsterdam is immers gewezen nadat de rechtbank Rotterdam haar in de onderhavige procedure bestreden vonnis heeft gewezen. In dat geval is plaats voor een (nieuwe) belangenafweging, waarbij de nieuwe feiten en omstandigheden in aanmerking moeten worden genomen en waarbij – zo begrijpt het hof – het in rov. 5 onder (iii) vermelde niet geldt.
7. Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis geoordeeld dat [geïntimeerde] bij het aangaan van de koopovereenkomst met Tensurance heeft gedwaald en dat [appellante] als bestuurder van Tensurance voor de schade die [geïntimeerde] daardoor lijdt aansprakelijk is nu haar ter zake een ernstig persoonlijk verwijt treft. Het betreft hier de persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder van een vennootschap, naast de vennootschap zelf, voor schulden van die vennootschap; dit is een afgeleide aansprakelijkheid. Voorwaarde voor aansprakelijkheid van [appellante] jegens [geïntimeerde] is dus dat Tensurance jegens [geïntimeerde] aansprakelijk is wegens de door [geïntimeerde] gestelde dwaling. Of Tensurance jegens [geïntimeerde] aansprakelijk is wegens dwaling door [geïntimeerde], dan wel overtreding door Tensurance van contractuele bepalingen, wordt beslist in de procedure tussen [geïntimeerde] en Tensurance, die thans aanhangig is bij het hof Amsterdam. De uitkomst van die procedure moet dus leidend zijn voor de beslissing in de onderhavige hoofdzaak. Vooralsnog moet gelet op het tussenarrest van het hof Amsterdam ervan worden uitgegaan dat Tensurance niet aansprakelijk is jegens [geïntimeerde] in verband met dwaling. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank in het bestreden vonnis [appellante] heeft veroordeeld tot betaling van schadevergoeding in verband met een (vooralsnog) niet bestaande schuld van Tensurance aan [geïntimeerde]. Het belang van [appellante] bij haar incidentele vordering is hiermee gegeven.
8. [geïntimeerde] heeft geen verweer gevoerd tegen de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis. Ook overigens valt niet in te zien dat [geïntimeerde] in de gegeven omstandigheden een rechtens te respecteren belang heeft bij tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis. In het kader van de belangenafweging is het belang van [appellante] bij schorsing van de tenuitvoerlegging daarom doorslaggevend. De hiervoor onder 7 weergegeven omstandigheden rechtvaardigen dat van de beslissing van de rechtbank tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad wordt afgeweken. Het hof zal de incidentele vordering van [appellante] dan ook toewijzen.
9. In het licht van het voorgaande bestaat voorts aanleiding de behandeling van de hoofdzaak aan te houden totdat het hof Amsterdam bij eindarrest in de zaak tussen [geïntimeerde] en Tensurance onherroepelijk heeft beslist, dan wel totdat het geschil tussen die partijen op andere wijze is beëindigd. Het hof zal de zaak verwijzen naar de rol op een termijn van 53 weken. De zaak kan, afhankelijk van de uitkomst van de bij het hof Amsterdam aanhangige procedure tussen [geïntimeerde] en Tensurance, op schriftelijk verzoek van (een der) partijen vervroegd worden opgebracht voor voortproceduren in de hoofdzaak dan wel worden geroyeerd.
10. Het hof ziet aanleiding [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van dit incident. Zij heeft zich weliswaar gerefereerd aan het oordeel van het hof, maar zij heeft niet betwist dat zij ook nadat het hof Amsterdam zijn tussenarrest heeft gewezen, de executie van het bestreden vonnis heeft voortgezet. In die zin heeft zij de beslissing in dit incident uitgelokt.

Beslissing in het incident

Het hof:
- schorst de tenuitvoerlegging van het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 18 december 2013;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het incident, aan de zijde van [appellante] tot op heden begroot op € 894,-- aan salaris van de advocaat;
- verwijst de zaak naar de rol van 3 mei 2016 voor memorie van antwoord in de hoofdzaak.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J. Verduyn, M. Flipse en M.J.M. Burg en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 april 2015 in aanwezigheid van de griffier.