ECLI:NL:GHDHA:2014:895
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- M.J. van der Ven
- P.M. Verbeek
- M.H. van Coeverden
- Rechtspraak.nl
Vordering tot schadevergoeding na mishandeling met voorbedachte rade
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 8 maart 2013. [appellant] had zich als benadeelde partij gevoegd in een strafzaak tegen [geïntimeerde], die was veroordeeld voor poging tot zware mishandeling. De rechtbank had [geïntimeerde] veroordeeld, maar had de vordering van [appellant] tot schadevergoeding gedeeltelijk afgewezen. [appellant] vorderde in hoger beroep de vernietiging van het vonnis voor zover zijn vordering was afgewezen en de toewijzing van zijn oorspronkelijke vordering van € 3.038,84, bestaande uit materiële schade en smartengeld.
Het hof heeft de feiten van de zaak beoordeeld, waarbij het opmerkte dat [geïntimeerde] op 25 juli 2012 [appellant] met een stok had geslagen, wat leidde tot lichamelijk letsel. [appellant] had een hersenschudding en een pinkfractuur opgelopen, en hij had last van angst en geprikkeldheid. Het hof overwoog dat bij de begroting van de schadevergoeding rekening gehouden moet worden met de aard van het letsel, de gevolgen voor [appellant], en de omstandigheden waaronder de schade was ontstaan. Het hof concludeerde dat de rechtbank het gevorderde smartengeld niet zonder nadere toelichting had mogen matigen.
Uiteindelijk oordeelde het hof dat een schadevergoeding van € 2.500,-- billijk was, en het vernietigde het vonnis van de rechtbank voor zover het de vordering van [appellant] betrof. Het hof wees de vordering tot schadevergoeding toe tot een totaalbedrag van € 2.538,84, en veroordeelde [geïntimeerde] in de kosten van het geding. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 25 maart 2014.