ECLI:NL:GHDHA:2014:873

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2014
Publicatiedatum
18 maart 2014
Zaaknummer
22-001359-12
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens afwezigheid van schuld na verkeersongeval

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf en ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen, naar aanleiding van een verkeersongeval op 1 april 2010 te Rijnsaterwoude. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij zich roekeloos of onvoorzichtig had gedragen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op het moment van het ongeval mogelijk leed aan een hersenorganische aandoening, wat zijn rijgedrag zou kunnen hebben beïnvloed. Dit werd ondersteund door een deskundigenrapport van neuroloog prof. dr. C. Jonker, die concludeerde dat het gedrag van de verdachte mogelijk veroorzaakt was door een transient ischemic attack (TIA). Het hof oordeelde dat de verdachte in verontschuldigbare onmacht verkeerde en daarom niet strafbaar was voor het subsidiair bewezen verklaarde feit, dat inhield dat hij met wisselende snelheid en slingerend had gereden, wat leidde tot een aanrijding met een andere auto. De verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-001359-12
Parketnummer: 09-610225-10
Datum uitspraak: 14 februari 2014
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 29 februari 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1988,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 8 augustus 2013, 14 augustus 2013 en 31 januari 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 01 april 2010 te Rijnsaterwoude, gemeente Kaag en Braassem, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de Provincialeweg N207, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
hij heeft aldaar met wisselende snelheid en/of slingerend gereden, en/of hij heeft aldaar gereden, terwijl hij onvoldoende aandacht had voor het verkeer ter plaatse en/of het besturen van zijn motorrijtuig, en/of terwijl hij onvoldoende controle over het door hem bestuurde motorrijtuig had,
en/of (vervolgens)
hij heeft niet zoveel mogelijk rechts gehouden, waarbij hij een (dubbele) doorgetrokken streep overschreden heeft en/of is hij (vervolgens) geheel op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg gaan rijden,
tengevolge waarvan hij ((semi-)frontaal) tegen een aldaar rijdende -hem tegemoetkomende- auto is gebotst,
waardoor een ander (genaamd [benadeelde partij]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een klaplong en/of een botbreuk van het borstbeen en/of een of meer ribbreuken en/of een botbreuk van het linkerbovenbeen en/of een botbreuk van de linker onderarm en/of een botbreuk van de schedelbasis, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezen-verklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 01 april 2010 te Rijnsaterwoude, gemeente Kaag en Braassem, als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de Provincialeweg N207, als volgt heeft gehandeld:
hij heeft aldaar met wisselende snelheid en/of slingerend gereden, en/of hij heeft aldaar gereden, terwijl hij onvoldoende aandacht had voor het verkeer ter plaatse en/of het besturen van zijn motorrijtuig, en/of terwijl hij onvoldoende controle over het door hem bestuurde motorrijtuig had,
en/of (vervolgens)
hij heeft niet zoveel mogelijk rechts gehouden, waarbij hij een (dubbele) doorgetrokken streep overschreden heeft en/of is hij (vervolgens) geheel op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg gaan rijden, tengevolge waarvan hij ((semi-)frontaal) tegen een aldaar rijdende -hem tegemoetkomende- auto is gebotst, waardoor een ander (genaamd [benadeelde partij]) een klaplong en/of een botbreuk van het borstbeen en/of een of meer ribbreuken en/of een botbreuk van het linkerbovenbeen en/of een botbreuk van de linker onderarm en/of een botbreuk van de schedelbasis, althans letsel heeft bekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling op grond van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 is vereist dat de verdachte zich roekeloos dan wel zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen. Bij de beoordeling hiervan komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij zij opgemerkt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep gaat het hof van het volgende uit.
Op 1 april 2010 heeft zich op de Provincialeweg N207 een ernstig verkeersongeval voorgedaan. Met behulp van de getuigenverklaringen en de ongevalsanalyse is vastgesteld dat het ongeval het gevolg is geweest van een manoeuvre waarbij de verdachte met zijn auto op de weghelft voor het tegemoet komend verkeer is gaan rijden. Eén en ander heeft geleid tot een (semi)frontale botsing, waarbij zowel de bestuurder van de tegemoetkomende auto als de verdachte zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij zich niets meer kan herinneren van het ongeval. De verdediging heeft zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat de verdachte vlak voorafgaand aan het ongeval een “black-out” moet hebben gehad.
Mede naar aanleiding daarvan heeft dit hof de zaak op 14 augustus 2013 verwezen naar de raadsheer-commissaris teneinde prof. dr. C. Jonker, (gedrags)neuroloog te Amsterdam, als deskundige te benoemen. Vervolgens heeft de deskundige bij de verdachte een (gedrags)neurologisch onderzoek ingesteld.
Neuroloog Jonker heeft nader onderzoek verricht, waaronder het slaaponthoudings-EEG. Jonker komt in zijn verslag d.d. 9 januari 2014 tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van multiple wittestof afwijkingen in de hersenen.
Bij beantwoording van de vraagstelling komt Jonker onder punt 4 tot het volgende:
Het is niet uitgesloten dat het gedrag van betrokkene ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloed is geweest door het hersenorganisch lijden. Uit het proces-verbaal van getuige [getuige] komt naar voren dat betrokkene geen enkele emotie toonde toen de auto op hem afkwam.
Getuige Aartman verklaart dat betrokkene geen enkele poging heeft gedaan zijn afwijkend rijgedrag te corrigeren. Het ogenschijnlijk afwezige gedrag van betrokkene ten tijde van het tenlastegelegde kan wijzen op een bewustzijnsdaling i.c. een absence, ondanks een niet voor epilepsie specifiek EEG. De absence is dan naar alle waarschijnlijkheid getriggerd door de reeds bestaande of op dat moment ontstane doorbloedingsstoornis, die dan opgevat zou kunnen worden als een ‘transient ischemic attack’ (TIA). Dit is te meer waarschijnlijk omdat de wittestof afwijkingen (i.c. doorbloedings-stoornissen) zich bevinden in het gebied van de hersenen waar de motoriek en fijnere motorische coördinatie plaats vindt. Het vreemde rijgedrag zou in dat geval verklaard kunnen worden door een kortdurende motorische disfunctie.
Gelet op het bovenstaande – en mede gelet op het gegeven dat beslist niet is komen vast te staan dat de verdachte als gevolg van slaaptekort of oververmoeidheid tot zijn handelen is gekomen – is het hof van oordeel dat niet uitgesloten kan worden dat de ten laste gelegde gedragingen veroorzaakt zijn door een TIA en de verdachte, nu hij niet wist dat hij leed aan enig hersenorganisch lijden - aldus ten tijde van het ongeval in verontschuldigbare onmacht verkeerde, waaruit volgt dat van schuld in vorenbedoelde zin niet kan worden gesproken.
De verdachte dient dan ook van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 01 april 2010 te Rijnsaterwoude, gemeente Kaag en Braassem, als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de Provincialeweg N207, als volgt heeft gehandeld:
hij heeft aldaar met wisselende snelheid en slingerend gereden, en hij heeft aldaar gereden, terwijl hij onvoldoende aandacht had voor het verkeer ter plaatse en het besturen van zijn motorrijtuig, en terwijl hij onvoldoende controle over het door hem bestuurde motorrijtuig had,
en (vervolgens)
hij heeft niet zoveel mogelijk rechts gehouden, waarbij hij een (dubbele) doorgetrokken streep overschreden heeft en is hij (vervolgens) geheel op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg gaan rijden,
tengevolge waarvan hij ((semi-)frontaal) tegen een aldaar rijdende -hem tegemoetkomende- auto is gebotst,
waardoor een ander (genaamd [benadeelde partij]) een klaplong en een botbreuk van het borstbeen en een of meer ribbreuken en een botbreuk van het linkerbovenbeen en een botbreuk van de linker onderarm en/of een botbreuk van de schedelbasis, althans letsel heeft bekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, en het verkeer op die weg werd gehinderd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Kwalificatie van het bewezen verklaarde
het subsidiair bewezen verklaarde levert op:

overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat de verdachte ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft gehandeld in een situatie van afwezigheid van alle schuld, zodat de verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, op gronden zoals in de ter terechtzitting overgelegde pleitnotities vermeld.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Het hof is – zoals reeds in het hiervoor ten aanzien van het primair tenlastegelegde overwogene besloten ligt - van oordeel dat in het licht van het rapport van (gedrags)neuroloog C. Jonker niet uitgesloten kan worden dat de subsidiair ten laste gelegde gedragingen veroorzaakt zijn door een TIA, zodat de verdachte, nu hij niet op de hoogte was van de vastgestelde hersenorganische aandoening, geen enkel verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van zijn gevaarzettend rijgedrag.
Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat de verdachte niet strafbaar is, zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart de verdachte niet strafbaar ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.K. Welbedacht, G. Knobbout en C.J. van der Wilt, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 februari 2014.