ECLI:NL:GHDHA:2014:871

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2014
Publicatiedatum
18 maart 2014
Zaaknummer
200.130.624
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van pseudo-gevolmachtigde bij creditcardgebruik

In deze zaak heeft International Card Services B.V. (hierna: ICS) hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, team kanton, waarin de vordering van ICS tot betaling door de geïntimeerde werd afgewezen. ICS had een creditcard verstrekt op naam van mevrouw M.P. [geïntimeerde], die samen met haar partner op hetzelfde adres woonde. Gedurende een bepaalde periode zijn er uitgaven gedaan met deze creditcard, maar de rekeningen zijn niet volledig voldaan. ICS vorderde betaling van een bedrag van € 5.354,14, vermeerderd met rente, op basis van de stelling dat de geïntimeerde als pseudo-gevolmachtigde handelde door de creditcard op naam van zijn partner aan te vragen en te gebruiken zonder toestemming.

De kantonrechter oordeelde dat de pseudo-gevolmachtigde niet gebonden is aan de rechtshandeling, omdat deze niet in zijn naam is verricht. In hoger beroep heeft ICS de vernietiging van het vonnis gevorderd, met als grondslag nakoming en subsidiair onrechtmatige daad. Het hof bevestigde de overweging van de kantonrechter dat de geïntimeerde niet gebonden kan worden aan de overeenkomst, omdat hij geen partij is bij de creditcardovereenkomst. Het hof concludeerde dat er geen bewijs was dat de geïntimeerde zonder toestemming van M.P. [geïntimeerde] handelde, en dat er dus geen sprake was van onrechtmatig handelen. Hierdoor faalde ook de subsidiaire grondslag van ICS.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde ICS in de proceskosten van het geding in hoger beroep, die aan de zijde van de geïntimeerde tot op heden op nihil waren begroot. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 25 maart 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.130.624/01
Zaaknummer rechtbank : 1243445 RL EXPL 13-4535

arrest van 25 maart 2014

inzake

International Card Services B.V., handelend onder de naam Visa Card Services,

gevestigd te Amsterdam,
appellante,
hierna te noemen: ICS,
advocaat: mr. R. van Kessel te Den Haag,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde]
in hoger beroep niet verschenen.

Het geding

Bij exploot van 15 juli 2013 is ICS in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Den Haag, team kanton, locatie Den Haag tussen partijen gewezen vonnis van 7 mei 2013
en heeft daarbij twee grieven aangevoerd. Aan [geïntimeerde] is verstek verleend.
Vervolgens heeft ICS overeenkomstig haar dagvaarding voor eis geconcludeerd en onder overlegging van stukken om arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1.
Het gaat in deze zaak om het volgende:
1.1
ICS heeft een creditcard verstrekt op naam van mevrouw M.P. [geïntimeerde] en gezonden naar het adres waar op dat moment zowel [geïntimeerde] als zijn toenmalige partner M.P. [partner] (verder: [partner]) woonden. Ook de afzonderlijk verzonden brieven met de pin- en activeringscode zijn naar dat adres verzonden. Vervolgens zijn met de creditcard gedurende de periode 7 augustus 2009 tot en met 28 oktober 2009 uitgaven gedaan.
1.2
Naar aanleiding van de rekeningoverzichten, die door ICS werden verzonden naar bovengenoemd adres is ICS benaderd door [partner] met de mededeling dat niet zij, maar [geïntimeerde] de creditcard had aangevraagd en de uitgaven had gedaan. Uit onderzoek door ICS is gebleken dat de pincode en de credit card zijn geactiveerd vanaf een telefoonnummer dat op naam stond van [geïntimeerde]. De door ICS verzonden rekeningen zijn niet (volledig) voldaan.
1.2
In deze procedure vordert ICS de veroordeling van [geïntimeerde] tot
betaling van een bedrag van € 5.354,14, vermeerderd met rente over een bedrag van € 4.446,58, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten. ICS legde aan deze vordering ten grondslag dat het [geïntimeerde] is geweest die op naam van zijn toenmalige partner de creditcard-overeenkomst is aangegaan.
1.3
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vordering van ICS afgewezen. De kantonrechter overwoog daartoe dat hoofdregel is dat wanneer iemand als gevolmachtigde in naam van een ander een rechtshandeling verricht zonder daartoe bevoegd te zijn, de pseudo-gevolmachtigde niet wordt gebonden, daar de rechtshandeling niet in zijn naam is verricht. Waar [geïntimeerde] als pseudo-gevolmachtigde heeft te gelden, kan de vordering niet op nakoming worden gebaseerd.
2.1
In hoger beroep vordert ICS vernietiging van het bestreden vonnis en toewijzing van haar inleidende vordering. Als grondslag voor deze grondslag stelt zij primair nakoming en subsidiair onrechtmatige daad.
2.2
Het hof overweegt als volgt.
Terecht is geen grief gericht tegen de overweging van de kantonrechter dat wanneer iemand als gevolmachtigde in naam van een ander een rechtshandeling verricht zonder daartoe bevoegd te zijn, de pseudo-gevolmachtigde niet wordt gebonden omdat de rechtshandeling niet in zijn naam is verricht. Ook het hof gaat hiervan uit. Hierop strandt reeds nakoming als grondslag: ICS stelt immers dat [geïntimeerde] pseudo-gevolmachtigde was (immers: zonder toestemming van M.P. [geïntimeerde] op haar naam de overeenkomst is aangegaan), terwijl [geïntimeerde] geen partij is bij een eventuele creditcardovereenkomst tussen ICS en M.P. [geïntimeerde].
2.3
Daarmee rijst de vraag of de vordering toewijsbaar is op de subsidiaire grondslag. ICS heeft daartoe gesteld dat [geïntimeerde], met gebruikmaking van de gegevens van [partner] (kennelijk bedoelt ICS: M.P. [geïntimeerde]) een credit card heeft aangevraagd, geactiveerd en gebruikt. Aldus heeft [geïntimeerde], zo stelt ICS, jegens haar onrechtmatig gehandeld, omdat hij door het zich voordoen als zijnde [partner], ICS heeft bewogen tot het verstrekken van een credit card, waarmee vervolgens uitgaven zijn gedaan die onbetaald zijn gebleven.
2.4
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg mondeling geantwoord en verklaard dat hij en zijn toenmalige partner samen een credit card overeenkomst zijn aangegaan, waarvan zij samen gebruik hebben gemaakt. Het hof begrijpt uit deze verklaring dat [geïntimeerde] van mening is dat hij met toestemming van M.P. Baradas Pereira op haar naam een creditcardovereenkomst is aangegaan.
2.5
Dit betekent dat het hof zonder bewijslevering niet als vaststaand kan aannemen dat [geïntimeerde] zonder toestemming van M.P. [geïntimeerde] op haar naam bij ICS een creditcard heeft aangevraagd. Indien [geïntimeerde] toestemming had van M.P. [geïntimeerde] om op haar naam een creditcard-overeenkomst aan te gaan met ICS, is sprake van bevoegde vertegenwoordiging en is van onrechtmatig handelen jegens ICS geen sprake. Dit wordt niet anders door het feit dat [geïntimeerde] heeft erkend dat hij de creditcard heeft gebruikt en evenmin door de omstandigheid dat van zijn rekening betalingen zijn gedaan aan ICS.
2.6
Aan bewijslevering wordt echter niet toegekomen, omdat ICS geen bewijsaanbod heeft gedaan en het hof geen aanleiding ziet ICS ambtshalve tot bewijslevering toe te laten. Nu niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens ICS faalt ook de subsidiaire grondslag en daarmee het hoger beroep. ICS zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag, team kanton, locatie Den Haag van 7 mei 2013;
- veroordeelt ICS in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van der Ven, R.S. van Coevorden en S.R. Mellema
en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 maart 2014 in aanwezigheid van de griffier.