Het honorarium zal namens de drie deskundigen door [betrokkene 3] via zijn organisatie aan u worden gefactureerd."
De bepaling van art. 6 wordt hierna, in navolging van partijen, aangeduid als: de exoneratieclausule.
(v) Op 12 april 2001 is een algemene vergadering van aandeelhouders van [B] gehouden. Blijkens de notulen heeft [betrokkene 3] tijdens deze vergadering medegedeeld dat de drie deskundigen van mening zijn dat voor het geval Wegener haar aandelen (al dan niet verplicht) aanbiedt dan wel de cumulatief preferente aandelen (na aflossing van de achtergestelde leningen) worden geconverteerd in gewone aandelen, een verrekeningsclausule (voor een tevoren vastgelegde periode) zou moeten worden opgesteld. Ter toelichting is erop gewezen dat de agio reserve op het moment van converteren aan gewone aandeelhouders toekomt en dat bij gebreke van een verrekeningsclausule sprake zou zijn van bevoordeling van de thans kopende aandeelhouder. Aan het slot van de notulen staat verder vermeld dat de Raad van Commissarissen als besluit mededeelt dat [appellante] haar aandelen in [B] moet overdragen en leveren aan [A] voor de prijs die is bepaald door de drie daartoe benoemde deskundigen.
(vi) Bij brief van 25 april 2001 heeft [betrokkene 3] "namens de commissie van deskundigen" aan [appellante] en [A], voor zover van belang, geschreven dat de deskundigen tot de conclusie zijn gekomen dat aan het 100% pakket aandelen van [B] per 31 december 2000 een waarde moet worden toegekend van ƒ 59 miljoen en dat het belang van [appellante] en [A] ƒ 13.610.129 elk bedraagt. Ten aanzien van de cumprefs in het bezit van Wegener wordt in de brief opgemerkt dat een naverrekeningsclausule op zijn plaats is in verband met het voordeel dat voor de beide aandeelhouders ontstaat op het moment dat de cumprefs worden omgezet in gewone aandelen. De brief vermeldt als naverrekeningstermijn en naverrekeningspercentages: jaar 1 100%, jaar 2 100%, jaar 3 75% en jaar 4 50%.
(vii) [betrokkene 1] heeft met betrekking tot de taxatie van de aandelen [B] een brief gedateerd 7 mei 2001 aan [appellante], [A], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] gezonden. [betrokkene 1] merkt daarin op dat hij in toenemende mate het gevoel heeft gekregen dat het team van deskundigen, dat was samengesteld om de aandelen van [B] te waarderen, niet erin is geslaagd de afhandeling hiervan op volledig objectieve en transparante wijze tot stand te brengen. Ter toelichting wordt in de brief onder meer erop gewezen dat tijdens de op 12 april 2001 gehouden vergadering door [betrokkene 3] is opgemerkt dat de toedeling van de agio na conversie aan alle aandeelhouders over een bedrag van bijna ƒ 25 miljoen gaat en de wijze van toedelen en verrekening grote invloed heeft op de waarde van hun aandelenpakket. Vervolgens wordt door [betrokkene 1] opgemerkt:
"Ondanks het feit dat de deskundigen omtrent het verrekeningsvraagstuk onderling nog geen overeenstemming hebben bereikt, en derhalve de deskundigen de individuele toedeling nog niet hebben afgerond, gaan de commissarissen van de [B] over tot het maken van de keuze tussen [A] en [appellante] als voortzettende en derhalve overnemende aandeelhouder conform artikel 7 lid 4 van de aandeelhoudersovereenkomst van 2 juni 1997. Hierdoor is op zijn minst de schijn ontstaan dat het voor de leden van het deskundigen team (aangewezen accountants en de accountant van de vennootschap) niet goed meer mogelijk was alle mogelijke objectiviteit te handhaven.
Vanaf dit moment is er onder tijdsdruk en voor mijn gevoel ook andere druk een brief [te weten: de brief van 25 april 2001] tot stand gekomen, waaraan ik zelf heb meegewerkt en waar ik helaas niet meer achter sta, aangezien deze een feitelijke miskenning bevat van zekere vermogensrechten. (...)"
(viii) PwC heeft ter zake van de door de bindend adviseurs verrichte werkzaamheden zowel aan [appellante] als aan [A] nota's verstuurd voor een bedrag vanƒ 191.756,60 (inclusief BTW), dat is voor elk van beide opdrachtgevers 50% van het honorarium. Dit bedrag is door [A] wel, maar door [appellante] niet betaald.
(ix) Bij brieven van 9 mei 2005 aan [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] heeft (de raadsman van) [appellante] de ontbinding van de overeenkomst van opdracht ingeroepen.