ECLI:NL:GHDHA:2014:868

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2014
Publicatiedatum
18 maart 2014
Zaaknummer
22-005533-12
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Rotterdam inzake drugshandel en wapenbezit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1982, werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid heroïne en een vuurwapen met bijbehorende munitie. De feiten vonden plaats op 4 juli 2012 in Rotterdam, waar de verdachte werd aangehouden na een melding van verdachte activiteiten in een woning. Tijdens de aanhouding werd een plastic tas met vermoedelijk heroïne aangetroffen, wat leidde tot een doorzoeking van de woning van de verdachte. Het hof oordeelde dat de verdachte schuldig was aan de tenlastegelegde feiten, ondanks verweren van de verdediging over de rechtmatigheid van de aanhouding en de bewijsketen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank en legde een gevangenisstraf van vijf maanden op, alsook een taakstraf van 140 uren, die bij niet-nakoming kan worden omgezet in hechtenis. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten, met name het gevaar voor de volksgezondheid door de handel in verdovende middelen en de risico's van illegaal wapenbezit. Het hof heeft de straffen gemotiveerd op basis van de omstandigheden van de zaak en de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005533-12
Parketnummer: 10-661218-12
Datum uitspraak: 25 februari 2014
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 oktober 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1982,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
11 februari 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2 (het hof begrijpt het onder 2 eerste en tweede cumulatief/alternatief) ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 04 juli 2012 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,6 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine en/of cocaine, zijnde heroine en/of cocaine (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 04 juli 2012 te Rotterdam een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (merk: Reck, model: P6-s, kaliber: 6,35 millimeter)
en/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten één kogelpatroon (kaliber 6,35 millimeter), voorhanden heeft gehad;
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 04 juli 2012 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
hij op 04 juli 2012 te Rotterdam een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (merk: Reck, model: P6-s, kaliber: 6,35 millimeter)
en
munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten één kogelpatroon (kaliber 6,35 millimeter), voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bewijsoverweging
Ten aanzien van de toegepaste dwangmiddelen:
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de staandehouding, de daaropvolgende fouillering en de aanhouding onrechtmatig zijn geweest. Nu de politie naar aanleiding van hetgeen als gevolg van die onrechtmatig uitgeoefende dwangmiddelen onder de verdachte is aangetroffen de huiszoeking heeft verricht, dienen alle uit dit onderzoek voortvloeide resultaten in de visie van de verdediging uitgesloten te worden voor het bewijs en dient – bij ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs - dientengevolge vrijspraak voor de feiten 1 en 2 te volgen.
Op grond van de processen-verbaal van bevindingen met nummers PL17F0 2012397844-09 en PL17F0 2012397844-4 stelt het hof de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Op 3 juli 2012 is er bij de politie een melding binnengekomen. De meldster, die in de buurt van de woning gelegen aan de [adres] te Rotterdam woonde, gaf aan dat ze een geluid, alsof er iets werd vermalen en een geluid van constant stromend water hoorde en dat dit dezelfde geluiden waren die een half jaar eerder tot een politie-inval in die woning aan voornoemd adres hadden geleid.
Op grond van deze melding heeft de politie vervolgens aanleiding gezien het bedrijfsprocessensysteem te raadplegen. Hieruit bleek dat op 13 augustus 2011 een onderzoek in de betreffende woning was ingesteld, waarbij een grote hoeveelheid versnijdingsmiddelen, alsmede een aantal koffiemolens was aangetroffen.
Onder meer het voorgaande gaf aanleiding tot het postvatten op 4 juli 2012, waarbij in burger geklede verbalisanten zicht hebben genomen op (de voordeur van) het pand aan de [adres]. Omstreeks 18:50 uur werd door deze verbalisanten waargenomen dat een man dit pand met gebruikmaking van een sleutel – zonder spullen bij zich (behalve een jas)- binnenging. Omstreeks 19:10 uur werd vervolgens waargenomen dat hij het pand weer verliet en dat hij op dat moment een plastic tas bij zich had. Daarop werd hij staande gehouden. Door de verbalisanten werd vervolgens gezien dat zich in de plastic tas een linnen tas bevond waaruit een rol aluminiumfolie en plasticfolie stak. Het was hen ambtshalve bekend dat in de drugshandel veelvuldig gebruik wordt gemaakt van dergelijke folie om daarin drugs te verpakken. De tas is daarop doorzocht; daarbij werd een boterhamzak met een bruine, op heroïne gelijkende stof aangetroffen.
De verdachte is vervolgens aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet en er heeft een doorzoeking van het pand aan de [adres] plaatsgevonden en de [adres 2] te Rotterdam (de woning van de verdachte).
De vorenstaande feiten en omstandigheden voorafgaande aan de staandehouding rechtvaardigden naar ’s hofs oordeel een redelijk vermoeden bij de verbalisanten dat de verdachte zich schuldig maakte aan overtreding van de Opiumwet. Onder die omstandigheden waren de verbalisanten op grond van het Wetboek van Strafvordering bevoegd om de verdachte staande te houden. Ingevolge artikel 9, derde lid, in verband met artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet waren zij tevens bevoegd om een onderzoek naar de inhoud van de plastic tas in te stellen en de boterhamzak met vermoedelijk heroïne in beslag te nemen.
Hoewel het hof aarzelt of de enkele omstandigheid dat de verdachte afkomstig was uit pand dat met drugs in verband kon worden gebracht en daar kennelijk wat had opgehaald ernstige bezwaren in de zin van artikel 9 van de Opiumwet oplevert, gaat het hof hieraan voorbij, nu niet de fouillering van de verdachte, doch het onderzoek naar de inhoud van de tas in de onderhavige zaak heeft geleid tot het aantreffen van de vermeende verdovende middelen in de tas. De aangetroffen en inbeslaggenomen voorwerpen leverden vervolgens voldoende grond op om de verdachte aan te houden en tot vervolgonderzoek, te weten de doorzoeking in het pand aan de [adres], over te gaan. Het hof acht de resultaten voortvloeiende uit dit onderzoek dan ook bruikbaar voor het bewijs.
Het verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van de bewijsketen:
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat het dossier geen proces-verbaal bevat, waaruit blijkt hoe verbalisant Goedgebuur aan de – blijkens het proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming in beslag genomen - vermeende heroïne is gekomen, zodat de noodzakelijke schakel in de bewijsketen van de inbeslagneming van de vermoedelijke heroïne tot aan de vaststelling daarvan ontbreekt en derhalve vrijspraak van feit 1 dient te volgen.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt dienaangaande het navolgende.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d.
5 juli 2012 met nummer PL17F0 2012397844-14 heeft op 4 juli 2012 vanaf 20.33 uur een doorzoeking van het pand aan de [adres] plaatsgevonden. Daarbij zijn pakketten met een bruine substantie aangetroffen, die in beslag zijn genomen. Blijkens de daarvan opgemaakte kennisgevingen inbeslagneming gaat het om een pakket van 436 gram, een pakket van 326 gram en een plastic zak met meerdere zakjes van in totaal 93,6 gram, waarvan na weging volgens het aanvullende proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant [verbalisant 1] (PL17f0 2012397844-43) is vastgesteld dat het ging om een hoeveelheid van respectievelijk 411,93 gram, 307,08 gram en 73,14 gram.
Op 5 juli 2012 ontvingen forensische onderzoekers van [verbalisant 2] sealbags met poeder met de laatstgenoemde hoeveelheden. Blijkens het dossier is [verbalisant 2] betrokken geweest bij zowel de aanhouding van de verdachte als de doorzoeking van het genoemde pand (zie de kennisgeving inbeslagneming met nummer PL17F0 2012397844-19 op naam van [verbalisant 2] waaruit volgt hij op 4 juli 2012 te 22.49 uur in het pand aan de Koningslaan verschillende goederen in beslag heeft genomen). De sealbags met de betreffende hoeveelheid poeder zijn voorzien van SIN-nummers. Het NFI heeft vervolgens onderzoeksmateriaal met die SIN-nummers onderzocht en kwam tot de conclusie dat dit materiaal heroïne bevatte. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat de eerder genoemde hoeveelheid poeder die in de woning aan de [adres] in beslag is genomen, dezelfde poeder betreft waarvan het NFI heeft vastgesteld dat dit heroïne bevat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
het onder 2 eerste en tweede cumulatief bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een hoeveelheid heroïne aanwezig gehad. Het aanwezig hebben van verdovende middelen bevordert de handel en de verspreiding ervan, hetgeen onaanvaardbare risico’s voor de volksgezondheid tot gevolg heeft.
Daarnaast heeft de verdachte een vuurwapen met bijbehorende patronen aanwezig gehad. Tegen het illegaal voorhanden hebben van wapens dient met het oog op de veiligheid van personen streng te worden opgetreden.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur alsmede een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
140 (honderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
70 (zeventig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. G.P.A. Aler,
mr. Chr.A. Baardman en mr. C.J. van der Wilt, in bijzijn van de griffier mr. M.C. Bongaerts.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 februari 2014.
Mr. C.J. van der Wilt is buiten staat dit arrest te ondertekenen.