ECLI:NL:GHDHA:2014:685

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2014
Publicatiedatum
6 maart 2014
Zaaknummer
22000779-11
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hoger beroep wegens onvoldoende bewijs van witwassen en valsheid in geschrifte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, een besloten vennootschap, was in eerste aanleg veroordeeld tot een geldboete van € 225.000,- voor het plegen van witwassen en valsheid in geschrifte. De advocaat-generaal had in hoger beroep gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een geldboete van € 150.000,-, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. Het hof heeft echter geoordeeld dat de dagvaarding voor wat betreft de subsidiair ten laste gelegde feiten nietig is en dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de primair ten laste gelegde feiten heeft begaan. Het hof heeft vastgesteld dat de aangiften van gestolen goederen op zichzelf geen bewijs vormen dat deze metalen bij de verdachte zijn geweest. De bij de verdachte aangetroffen facturen, die betrekking hebben op de metalen, zijn niet voldoende bewijs, aangezien de verdachte gericht was op handel in metalen en niet kan worden uitgesloten dat haar administratie ook facturen van niet gestolen metalen bevatte. Het hof heeft ook geoordeeld dat de verklaringen van getuigen niet geloofwaardig zijn en dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte wetenschap had van de valsheid van de facturen. Daarom heeft het hof de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten en het vonnis waarvan beroep vernietigd.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000779-11
Parketnummer: 10-640146-07
Datum uitspraak: 5 maart 2014
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 februari 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:

de besloten vennootschap

[verdachte],
gevestigd te [adres}.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 5 juni 2013 en 19 februari 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, tot een geldboete van € 150.000,-.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte partieel vrijgesproken van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde voor zover betrekking hebbend op zaak 6, en ter zake van het overige onder 1 primair en 2 primair en het onder 3 primair ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van € 225.000,-.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 13 september 2002 tot en met 03 juli 2007, te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben verdachte en/of haar medeverdachte(n) (telkens) van (een) voorwerp(en), te weten onder meer:
  • ongeveer 25000 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid aluminiumdraad, (zaak 2) en/of
  • ongeveer 26000 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid koper (zaak 3), en/of
  • ongeveer 45000 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid Pakistaans, koper (zaak 4), en/of
  • ongeveer 15260 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid titanium (zaak 5), en/of
  • een (grote) hoeveelheid koperdraad (zaak 6), en/of
  • ongeveer 40000 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid nikkel (zaak 9),
door/middels [medeverdachte] en/of de rechtspersoon [rechtspersoon] (waaraan zij, verdachte de feitelijke leiding geeft/gaf) verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans (telkens) van (een) voorwerp(en), te weten voornoemd(e) hoeveelhe(i)d(en) aluminiumdraad en/of koper en/of Pakistaans koper en/of titanium en/of koperdraad en/of nikkel, gebruik gemaakt, en/of de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft verdachte en/of haar medeverdachte(n) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op (een) voorwerp(en) was/waren of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden had(den), terwijl verdachte en/of haar medeverdachte(n) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat voornoemd(e) voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot en veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] en/of de rechtspersoon [rechtspersoon], in of omstreeks de periode van 13 september 2002 tot en met 03 juli 2007, te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben verdachte en/of haar medeverdachte(n) (telkens) van (een) voorwerp(en), te weten onder meer:
  • ongeveer 25000 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid aluminiumdraad, (zaak 2) en/of
  • ongeveer 26000 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid koper (zaak 3), en/of
  • ongeveer 45000 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid Pakistaans, koper (zaak 4), en/of
  • ongeveer 15260 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid titanium (zaak 5), en/of
  • een (grote) hoeveelheid koperdraad (zaak 6), en/of
  • ongeveer 40000 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid nikkel (zaak 9),
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans (telkens) van (een) voorwerp(en), te weten voornoemd(e) hoeveelhe(i)d(en) aluminiumdraad en/of koper en/of Pakistaans koper en/of titanium en/of koperdraad en/of nikkel, gebruik gemaakt, en/of de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft verdachte en/of haar medeverdachte(n) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op (een) voorwerp(en) was/waren of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden had(den), terwijl verdachte en/of haar medeverdachte(n) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat voornoemd(e) voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, hebbende zij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) tot (het) vorenstaande feit(en) opdracht gegeven en/of feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);
2.
zij in of omstreeks de periode van 13 september 2002 tot en met 03 juli 2007 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, immers heeft/hebben verdachte en/of haar medeverdachte(n),
  • ongeveer 25000 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid aluminiumdraad, (zaak 2) en/of
  • ongeveer 26000 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid koper (zaak 3), en/of
  • ongeveer 45000 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid Pakistaans, koper (zaak 4), en/of
  • ongeveer 15260 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid titanium (zaak 5), en/of
  • een (grote) hoeveelheid koperdraad (zaak 6), en/of
  • ongeveer 40000 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid nikkel (zaak 9),
door/middels [medeverdachte] en/of de rechtspersoon [rechtspersoon] (waaraan zij, verdachte de feitelijke leiding geeft/gaf, verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl verdachte en/of haar medeverdachte(n) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemd(e) hoeveelhe(i)d(en) aluminiumdraad en/of koper en/of Pakistaans koper en/of titanium en/of koperdraad en/of nikkel (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot en veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] en/of de rechtspersoon [rechtspersoon], in of omstreeks de periode van 13 september 2002 tot en met 03 juli 2007 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, immers heeft/hebben verdachte en/of haar medeverdachte(n)
  • ongeveer 25000 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid aluminiumdraad, (zaak 2) en/of
  • ongeveer 26000 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid koper (zaak 3), en/of
  • ongeveer 45000 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid Pakistaans, koper (zaak 4), en/of
  • ongeveer 15260 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid titanium (zaak 5), en/of
  • een (grote) hoeveelheid koperdraad (zaak 6), en/of
  • ongeveer 40000 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid nikkel (zaak 9),
verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl verdachte en/of haar medeverdachte(n) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemd(e) hoeveelhe(i)d(en) aluminiumdraad en/of koper en/of Pakistaans koper en/of titanium en/of koperdraad en/of nikkel en/of geld (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof, hebbende zij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) tot (het) vorenstaande feit(en) opdracht gegeven en/of feitelijk leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);
3.
zij in of omstreeks de periode van 04 mei 2006 tot en met 03 juli 2007 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) één of meer (inkoop)facturen - (elk) zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben verdachte en/of haar medeverdachte(n) (telkens) door/middels [medeverdachte] en/of de rechtspersoon [rechtspersoon] (waaraan zij, verdachte de feitelijke leiding geeft/gaf) valselijk voornoemde facturen
  • voorzien van onvolledige en/of onjuiste en/of niet bestaande adressen en/of namen en/of
  • kopieën van identiteitsbewijzen aan voornoemde facturen gehecht en/of gevoegd,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot en veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] en/of de rechtspersoon [rechtspersoon], in of omstreeks de periode van 04 mei 2006 tot en met 03 juli 2007 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) één of meer (inkoop)facturen - (elk) zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben verdachte en/of haar medeverdachte(n) (telkens) valselijk voornoemde facturen
  • voorzien van onvolledige en/of onjuiste en/of niet bestaande adressen en/of namen en/of
  • kopieën van identiteitsbewijzen aan voornoemde facturen gehecht en/of gevoegd,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, hebbende zij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) tot (het) vorenstaande feit(en) opdracht gegeven en/of feitelijk leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en).
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Geldigheid van de inleidende dagvaarding
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep het in eerste aanleg gevoerde verweer herhaald en overeenkomstig de overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnotities aangevoerd dat telkens onvoldoende duidelijk is omschreven welke feiten aan de verdachte worden ten laste gelegd, zodat de inleidende dagvaarding nietig behoort te worden verklaard.
De verdediging heeft aldus bepleit dat de dagvaarding voor wat betreft de telkens subsidiair ten laste gelegde feiten nietig behoort te worden verklaard. De advocaat-generaal heeft ter zitting in hoger beroep te kennen gegeven hiertegen geen bezwaar te hebben. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de dagvaarding voor wat betreft de telkens subsidiair ten laste gelegde feiten nietig is.
Met betrekking tot de telkens primair ten laste gelegde feiten verwerpt het hof het verweer en overweegt dienaangaande als volgt.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat de dagvaarding een voldoende duidelijke omschrijving bevat van hetgeen de verdachte wordt verweten. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat uit de tekst van de tenlastelegging voldoende duidelijk naar voren komt dat primair telkens het door de verdachte rechtspersoon zelf plegen van de feiten is ten laste gelegd. Met “door/middels” wordt kennelijk gedoeld op een mogelijk functioneel daderschap, waarbij de verdachte rechtspersoon als pleger wordt aangemerkt van een feit dat de verdachte rechtspersoon een ander, in casu [medeverdachte] en/of [rechtspersoon], heeft laten uitvoeren. De term “feitelijk leiding geven” in de telkens primair ten laste gelegde feiten moet ook in de context van het functioneel daderschap worden gelezen. Hiermee wordt niet gedoeld op het feitelijk leiding geven als bedoeld in artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht, hetgeen immers subsidiair ten laste is gelegd.
De zinsnede in het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde “terwijl verdachte en/
ofzijn medeverdachte(n) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden” impliceert naar het oordeel van het hof niet, zoals door de verdediging gesteld, dat de verdachte rechtspersoon ook strafbaar is in het geval bij de verdachte rechtspersoon de wetenschap ontbreekt van de herkomst van de ten laste gelegde goederen.
Met betrekking tot het onder 3 primair ten laste gelegde is het hof met de rechtbank van oordeel dat de stelling van de verdediging dat niet valt in te zien in hoeverre een factuur wordt vervalst door deze te voorzien van (onvolledige) namen/adressen dan wel daaraan kopieën van identiteitsbewijzen te hechten, berust op een onjuiste/onvolledige weergave van de tenlastelegging. Het verwijt luidt immers dat de facturen daarvan valselijk zijn voorzien.
Nu voorts de vertegenwoordiger van de verdachte bij de behandeling ter terechtzitting er blijk van heeft gegeven dat het hem voldoende duidelijk was welke gedragingen de verdachte rechtspersoon werden verweten en hij zodoende wist waartegen de verdachte rechtspersoon zich moest verweren, voldoet de dagvaarding aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering.
Verweren
Aan de verweren van de verdediging strekkende tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte dan wel de bewijsuitsluiting, zoals neergelegd in de ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnoties, zal het hof, gelet op de hierna te nemen beslissing, uit proceseconomische overwegingen voorbijgaan.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en 2 primair is ten laste gelegd.
De aangiften van gestolen goederen vormen op zichzelf geen bewijs dat deze metalen bij verdachte zijn geweest. De bij de verdachte aangetroffen facturen betreffende de metalen die telkens opgeteld een bedrag vormen dat ongeveer gelijk is aan de waarde van de gestolen goederen, vormen evenmin voldoende bewijs, nu de verdachte gericht was op handel in metalen en niet voldoende is uitgesloten dat haar administratie voldoende facturen van niet gestolen metalen bevatte om tot de optelsommen te komen. Op grond van het tachograafschijfonderzoek en het GPS-onderzoek in de zaken 2, 3, 4 en 5 valt naar het oordeel van het hof niet uit te sluiten dat de ladingen van de gestolen trekkers met oplegger en vrachtauto’s bij een ander bedrijf dan de verdachte zijn gelost. Het telefoongesprek in zaak 9 tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] betreffende bonnen van nikkel is niet voldoende bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Uit de overige voorhanden bewijsmiddelen, alleen of in samenhang bezien, kan evenmin blijken dat de verdachte de ten laste gelegde metalen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad.
De verdachte behoort daarom te worden vrijgesproken van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde.
Naar het oordeel van het hof is evenmin wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 primair is ten laste gelegd.
Het hof acht de verklaringen van de getuige [getuige 1] en [getuige 2] niet geloofwaardig, nu er aanwijzingen zijn dat zij om hen moverende redenen niet naar waarheid hebben verklaard. Ook overigens is er naar het oordeel van het hof onvoldoende bewijs dat de verdachte wetenschap had van de valsheid.
De verdachte behoort tevens van het onder 3 primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart de dagvaarding wat betreft het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde nietig;
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. J.M. Reinking, mr. J. Borgesius en mr. G. Dulek-Schermers, in bijzijn van de griffier mr. P. Melis.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 5 maart 2014.