ECLI:NL:GHDHA:2014:651

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2014
Publicatiedatum
4 maart 2014
Zaaknummer
200.118.158-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en onrechtmatige daad door bestuurder in het kader van leaseovereenkomsten

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van [appellant], de voormalig bestuurder van de besloten vennootschap Advies Bouw Haaglanden B.V. (ABH), jegens Volkswagen Bank GmbH. [appellant] is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin hij werd veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag wegens het niet nakomen van leaseovereenkomsten. De leaseovereenkomsten betroffen drie voertuigen, waarvan de eerste leasetermijnen niet zijn betaald. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] als bestuurder van ABH wist of had moeten weten dat de vennootschap niet in staat zou zijn om aan haar verplichtingen te voldoen, vooral gezien het feit dat hij de aandelen van ABH kort na het aangaan van de leaseovereenkomsten voor een symbolisch bedrag van € 1,- heeft verkocht. Dit leidde tot de conclusie dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Volkswagen door de leaseovereenkomsten aan te gaan, terwijl hij wist dat ABH niet zou kunnen voldoen aan de betalingsverplichtingen. Het hof bekrachtigde het eerdere vonnis van de rechtbank en veroordeelde [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.118.158/01
Zaaknummer rechtbank : 128882/11-37294
arrest van 11 februari 2014
inzake
[appellant],
wonende te Den Haag,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M.Y. van Oel,
tegen
de vennootschap naar Duits recht
Volkswagen Bank GmbH,
mede gevestigd te Amersfoort,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Volkswagen,
advocaat: mr. R. van Kessel.

1.Het geding

1.1
Bij exploot van 22 november 2012 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie Den Haag, tussen partijen gewezen vonnis van 23 augustus 2012 en heeft hij Volkswagen doen dagvaarden om op 19 februari 2013 ter zitting van dit hof te verschijnen. Bij exploot van 3 december 2012 heeft Volkswagen [appellant] een eerdere roldatum doen aanzeggen en hem opgeroepen op 11 december 2012 ter zitting van dit hof te verschijnen. Bij memorie van grieven (met producties) heeft [appellant] vervolgens drie grieven tegen het vonnis aangevoerd. Bij memorie van antwoord (met producties) heeft Volkswagen de grieven bestreden.
1.2
Vervolgens is arrest gevraagd.

2.Beoordeling van het hoger beroep

2.1
De door de rechtbank in het vonnis van 23 augustus 2012 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan.
2.2
Het gaat in deze zaak om het volgende.
a. [appellant] is tot 28 april 2011 enig bestuurder en enig aandeelhouder geweest van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Advies Bouw Haaglanden B.V. (hierna: ABH).
b. In zijn hoedanigheid van bestuurder van ABH heeft [appellant] een drietal financial leaseovereenkomsten gesloten met Volkswagen, betreffende:
- een Volkswagen Polo, met kenteken [kenteken 1], contractnummer 5827383, d.d. 15 april 2011, met een leasebedrag van € 289,90, te voldoen in zestig maandelijkse termijnen, alsmede één slottermijn (tezamen te voldoen met de laatste termijn) van € 1,-.
- een Volkswagen Polo, met kenteken [kenteken 2], contractnummer 5827394, d.d. 15 april 2011, met een leasebedrag van € 299,57, te voldoen in zestig maandelijkse termijnen, alsmede één slottermijn (tezamen te voldoen met de laatste termijn) van € 1,-.
- een BMW met kenteken[kenteken 3], contractnummer 5817608, d.d. 17 maart 2011, met een leasebedrag van € 1.415,66, te voldoen in zestig maandelijkse termijnen, alsmede één slottermijn (tezamen te voldoen met de laatste termijn) van € 1,-.
Deze overeenkomsten worden hierna gezamenlijk aangeduid als: de leaseovereenkomsten, en de voertuigen die het onderwerp zijn van de leaseovereenkomsten als: de auto’s.
c. De eerste leasetermijnen voor de contracten met nummers 5827383 en 5827394 (de Volkswagens (Polo)) dienden op 1 juni 2011 voldaan te zijn. De eerste leasetermijn voor het contract met nummer 5817608 (de BMW) diende op 1 mei 2011 voldaan te zijn. Geen enkele leasetermijn is betaald.
d. Op de leaseovereenkomsten zijn de voorwaarden van Volkswagen van toepassing.
e. Bij brief van 22 juni 2012 heeft de RDW onder meer de volgende voertuiginformatie verstrekt:

Wanneer en door wie zijn duplicaat kentekenbewijzen aangevraagd?
Kenteken Datum aanvraag Naam aanvrager
[kenteken 1] 14-04-2011 [appellant]
[kenteken 2] 14-04-2011 [appellant]
[kenteken 3] 17-03-2011 [appellant]
Hoe is het mogelijk dat duplicaatkentekenbewijs niet naar de leasemaatschappij is verzonden?
Indien er geen melding in de registratie tenaamstelling leasemaatschappij (RTL) is geplaatst, wordt het duplicaatkenteken, naar de geregistreerde in het kentekenregister verzonden.
Kenteken Aanmelding in RTL
[kenteken 1] 22-04-2011
[kenteken 2] 22-04-2011
[kenteken 3] 23-03-2011”
f. Op 21 april 2011 heeft [appellant] de aandelen in het kapitaal van ABH verkocht aan [betrokkene] (hierna: [betrokkene]), welke overeenkomst is geëffectueerd bij notariële akte van levering van aandelen van 28 april 2011. De akte van levering bevat onder meer de volgende bepaling:

7. LOPENDE LEASECONTRACTEN
De lopende leasecontracten van de vennootschap (vermeld in een aan deze akte gehecht overzicht) zijn koper bekend; koper verklaart de bijbehorende voertuigen met sleutels, reserve sleutels, pasjes, administratieve bescheiden zoals schriftelijke leasecontracten en eigendomspapieren te hebben ontvangen en verkoper te vrijwaren voor alle aansprakelijkheden en verplichtingen voortvloeiende uit bedoelde overeenkomsten. Koper is ermee bekend dat hij verplicht is de leasemaatschappijen schriftelijk in te lichten over de overname en de ontvangsten.”
g. De auto’s zijn op naam van drie natuurlijke personen gesteld door wijzigingen van de tenaamstelling op respectievelijk 28 april 2011, 29 april 2011 en 4 mei 2011.
h. Een brief van 29 juni 2011 van [betrokkene] gericht aan Jongejan Wisseborn Gerechtsdeurwaarders bevat de volgende passage:
“(…)
Wat ik wel begrijp van uw cliente, en wat ik ook zeer vervelend vind, is het feit dat er leasewagens zijn verdwenen c.q. zijn doorverkocht.
Ik ben hier zelf slachtoffer in.
Ik heb de kwestie aangekaart bij Notaris Matzinger te Den Haag, waarom er geen contracten, sleutels en boekhouding is overgedragen bij het verlijden van de akte.
Zijn rol is mij niet geheel duidelijk in het geheel, maar het feit blijft dat ik volmacht heb verleend om de zaken te regelen zoals het hoort.
De heer [appellant], de vorige eigenaar, blijkt al nieuwe kentekens te hebben verkregen lang voordat er sprake was dat ik de b.v. Haaglanden zelfs maar zou overnemen.
Hoe het mogelijk is dat deze kentekenbewijzen in zijn bezit zijn geraakt is mij volstrekt onduidelijk, wat wel duidelijk is [is, toevoeging hof] dat [appellant] en consorten de voertuigen daags na de overdacht hebben doorgestoten met een kopie van mijn identiteitsbewijs dat ze naar mijns inziens enkel via de notaris hebben kunnen bekomen.
(…)
Mij moet wel van het hart, dat het mij volstrekt onduidelijk is hoe uw cliënte voor € 143.704,89 , een bedrijf leasecontracten kan aanbieden, terwijl ik het als een lege b.v. heb aangeschaft voor de symbolische euro.”
2.3
Bij exploot van dagvaarding van 29 augustus 2011 heeft Volkswagen zowel ABH als [appellant] gedagvaard voor de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie ’s-Gravenhage (hierna te noemen: de kantonrechter).
2.4
In deze procedure vordert Volkswagen om ABH en [appellant] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 42.590,81, vermeerderd met wettelijke rente, ter zake van de contracten met de nummers 5827383 & 5827394, alsmede een bedrag van € 102.280,70, vermeerderd met wettelijke rente, ter zake het contract met nummer 5817608.
2.5
Aan het gevorderde heeft Volkswagen het toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van de leaseovereenkomsten door ABH, respectievelijk onrechtmatig handelen van [appellant] als bestuurder van ABH jegens Volkswagen, ten grondslag gelegd.
2.6
Bij verstekvonnis van 18 oktober 2011 heeft de kantonrechter, ABH en [appellant] hoofdelijk veroordeeld om tegen bewijs van kwijting aan Volkswagen te betalen een bedrag van € 37.467,23 vermeerderd met de overeengekomen rente over € 35.370,20 vanaf 18 juli 2011 tot de dag der voldoening, inzake de leaseovereenkomsten met de contractnummers 5827383 en 5827394, en een bedrag van € 88.903,80 vermeerderd met de overeengekomen rente over € 84.940,60 vanaf 18 juli 2011 tot de dag der voldoening, inzake de leaseovereenkomst met contractnummer 5817608, alsmede ABH en [appellant] veroordeeld in de kosten van het geding.
2.7
Bij exploot van dagvaarding van 2 december 2011 is [appellant] in verzet gekomen van het verstekvonnis van 18 oktober 2011.
2.8
Bij vonnis van 23 augustus 2012 heeft de kantonrechter het verzet van [appellant] ongegrond verklaard en [appellant] veroordeeld in de kosten van de procedure.
2.9
In hoger beroep vordert [appellant] het tussen partijen gewezen vonnis van 23 augustus 2012 van de kantonrechter te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van Volkswagen alsnog af te wijzen, met veroordeling van Volkswagen in de kosten van beide instanties.
2.1
In de onderhavige procedure is de vraag aan de orde of [appellant] als bestuurder van ABH onrechtmatig heeft gehandeld jegens Volkswagen in verband met de niet-nakoming door ABH van de leaseovereenkomsten. De grieven richten zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] als bestuurder van ABH namens deze vennootschap verplichtingen is aangegaan die door deze vennootschap niet konden worden nagekomen. Het hof zal eerst deze grieven beoordelen. Uitsluitend wanneer een of meer grieven slagen, komen de overige door Volkswagen in eerste aanleg aangevoerde gronden voor aansprakelijkheid van [appellant] aan de orde.
2.11
Volgens Volkswagen heeft [appellant] als bestuurder van ABH geweten of moeten weten dat ABH de leaseovereenkomsten niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden, aangezien [appellant] de aandelen ABH kort na het aangaan van de leaseovereenkomsten heeft verkocht voor € 1,-, er nimmer één leasetermijn is betaald en ABH kort na het sluiten van de leaseovereenkomsten al niet meer actief was. Voorts heeft Volkswagen aangevoerd dat [appellant] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door te bewerkstelligen dat de auto’s zonder haar toestemming aan derden zijn overgedragen. Daarbij heeft Volkswagen onder meer erop gewezen dat [appellant] direct bij het aangaan van de leaseovereenkomsten duplicaatkentekenbewijzen bij de RDW heeft aangevraagd, dat de auto’s kort na de levering van de aandelen ABH aan [betrokkene] op naam van derden zijn gesteld en dat door [betrokkene] wordt ontkend dat hem de auto’s en bijbehorende bescheiden ter hand zijn gesteld.
2.12
[appellant] heeft betwist dat hij wist dan wel had moeten weten dat ABH bij het aangaan van de leaseovereenkomsten niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen. De verkoopprijs van € 1,- voor de aandelen ABH correspondeert niet met de werkelijke waarde van ABH. Volgens [appellant] blijkt uit de overgelegde jaarcijfers dat ABH wel in staat was om aan haar betalingsverplichtingen te voldoen. Daarbij wijst [appellant] erop dat de omvang van de maandelijkse leasetermijnen van € 2.005,13 voor een onderneming met een gemiddelde jaaromzet van € 500.000,- niet significant is. Volgens [appellant] heeft ABH bij het aangaan van de leaseovereenkomsten een verantwoord risico genomen, dat ongelukkig is uitgepakt, hetgeen niet kan leiden tot aansprakelijkheid van de bestuurder. Uit de omstandigheid dat ABH voor één euro is verkocht – een prijs die door partijen om voor hen moverende redenen is gekozen – volgt nog niet dat ABH niet over vermogensbestanddelen beschikte en geen verhaal zou kunnen bieden.
[appellant] ontkent als bestuurder van ABH te hebben bewerkstelligd dat de auto’s op naam van derden zijn gesteld. [appellant] heeft erop gewezen dat in de notariële akte van levering van de aandelen ABH van 28 april 2011 [betrokkene] heeft verklaard de auto’s en bijbehorende bescheiden te hebben ontvangen. [appellant] is op 28 april 2011 als bestuurder van ABH uitgetreden. Aangezien de tenaamstelling van de auto’s is gewijzigd na het moment van levering van de aandelen ABH, vermoedt [appellant] dat [betrokkene] hierin de hand heeft gehad. [appellant] kan slechts worden verweten de verplichtingen jegens ABH over de periode 17 maart tot en met 28 april 2011 niet te zijn nagekomen. Vanaf 28 april 2011 was het aan [betrokkene] om als bestuurder van ABH voor de betalingen zorg te dragen.
2.13
Bij de beoordeling stelt het hof het volgende voorop. Blijkens jurisprudentie van de Hoge Raad (bijvoorbeeld Hoge Raad 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758) kan, bij benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaald blijven van diens vordering, naast de aansprakelijkheid van de vennootschap mogelijk ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art. 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt.
Voor de onder (i) bedoelde gevallen is in de rechtspraak de maatstaf aanvaard dat persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder van de vennootschap kan worden aangenomen wanneer deze bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem ter zake van de benadeling geen persoonlijk verwijt gemaakt kan worden.
2.14
Het hof oordeelt als volgt. Volkswagen heeft gesteld dat de omstandigheid dat de aandelen ABH zeer kort na het sluiten van de leaseovereenkomsten voor € 1,- door [appellant] zijn verkocht erop duidt dat ABH op dat moment ook niet meer waard was dan dat bedrag en voorts erop duidt dat ABH op het moment dat de leaseovereenkomsten werden aangegaan niet of nauwelijks meer actief was, met als gevolg dat ervan moet worden uitgegaan dat [appellant] ten tijde van het sluiten van de leaseovereenkomsten wist of behoorde te weten dat deze niet door ABH zouden kunnen worden nagekomen en ABH onvoldoende verhaal zou bieden. [appellant] heeft deze stelling van Volkswagen betwist. Volgens [appellant] zijn de leaseovereenkomsten aangegaan in het kader van een destijds beoogde samenwerking met [betrokkene]. [betrokkene] had [appellant] te kennen gegeven dat hij één of meer grote opdrachten had binnen gehaald. Kort na het sluiten van de leaseovereenkomsten heeft [appellant] van [betrokkene] begrepen dat de opdrachten niet door zouden gaan. Vervolgens heeft [appellant] met [betrokkene] afgesproken dat [betrokkene] ABH zou overnemen en zou instaan voor de leaseverplichtingen. De kantonrechter heeft [appellant] niet gevolgd in zijn verweer omdat [appellant] zijn verhaal naar het oordeel van de kantonrechter op geen enkele wijze feitelijk had onderbouwd. Over de vraag om welke projecten het zou gaan en welke inkomsten dit voor ABH zou genereren was door [appellant] niets gesteld, laat staan met documenten gestaafd. De kantonrechter heeft Volkswagen gevolgd in haar stelling dat de verkoop van ABH voor € 1,- zeer kort na het sluiten van de leaseovereenkomsten erop duidt – behoudens een andere aannemelijke verklaring die niet was gegeven - dat ABH op dat moment ook niet meer waard was dan dat bedrag, hetgeen de verhaalsmogelijkheden voor Volkswagenbank illusoir maakte.
In hoger beroep heeft [appellant] zijn verweer tegen de stelling van Volkswagen dat uit de verkoop van de ABH als lege vennootschap voor € 1,- moet worden afgeleid dat ABH ook niet meer waard was dan dat bedrag nader toegelicht met de stelling dat hij om privéredenen uit het ondernemerschap wenste te stappen en [betrokkene] heeft aangeboden om zijn aandelen over te nemen, waarbij partijen om hen moverende redenen hebben gekozen voor een koopprijs van € 1,-. [appellant] heeft voorts aangevoerd dat er wel degelijk vermogensbestanddelen waren en de koopprijs van de aandelen daarvan los staat. Dat zulks het geval is heeft hij evenwel opnieuw op geen enkele wijze onderbouwd. [appellant] heeft evenmin geconcretiseerd welke vermogensbestanddelen in ABH aanwezig waren. Ook heeft [appellant] verzuimd voldoende concreet te stellen dat de vermogensbestanddelen waarover ABH volgens hem beweerdelijk beschikte ook voldoende mogelijkheden tot verhaal aan Volkswagen zouden hebben geboden bij niet-nakoming van de leaseovereenkomsten. Voorts heeft [appellant] zijn in eerste aanleg gevoerde betoog dat de opdrachten van [betrokkene] noopten tot het aangaan van de leaseovereenkomsten, alsmede zijn betoog over de vermeende samenwerking met [betrokkene], in hoger beroep opnieuw niet (nader) onderbouwd. De toelichting die [appellant] in hoger beroep heeft gegeven op de verkoop van de aandelen wijkt bovendien af van de toelichting die hij in eerste aanleg heeft gegeven. In eerste aanleg voerde hij immers aan dat de aandelen aan [betrokkene] zijn verkocht omdat de opdrachten die zouden zijn binnen gehaald, niet zijn doorgegaan, terwijl hij in hoger beroep privé-redenen aanvoert. Juist in het kader van zijn betoog over de (werkelijke) waarde van de aandelen, kan de reden van de verkoop daarvan van belang zijn en had van [appellant] mogen worden verwacht dat hij in het kader van de onderbouwing van zijn betwisting van de stellingen van Volkswagen, een en ander nader had toegelicht en had onderbouwd.
Het hof concludeert dan ook dat [appellant] de meergenoemde stelling van Volkswagen aldus onvoldoende weersproken heeft en dat ABH op het moment van verkoop aan [betrokkene] niet meer waard was dan € 1,- en daarmee voorts dat ABH op het moment dat de leaseovereenkomsten werden aangegaan niet of nauwelijks meer actief was. Bij dat oordeel neemt het hof nog in aanmerking de in deze procedure overgelegde verklaring van [betrokkene] dat hij ABH als een ‘lege b.v.’ heeft gekocht terwijl [appellant] zijn stelling dat hij zich er bij overdracht van de aandelen van heeft verzekerd dat de vennootschap de verplichtingen uit de leaseovereenkomsten zou nakomen, ook op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
2.15
Ter bestrijding van de stelling van Volkswagen dat [appellant] als bestuurder van ABH bij het aangaan van de leaseovereenkomsten wist of behoorde te weten dat ABH niet in staat zou zijn de leaseovereenkomsten na te komen en daarvoor geen verhaal zou kunnen bieden heeft [appellant] voorts nog gewezen op door hem overgelegde jaarcijfers van ABH over 2009 en de overnamebalans van ABH per 20 april 2011. [appellant] heeft verzuimd voldoende te adstrueren op welke wijze de overgelegde balansen steun bieden aan zijn verweer, mede in het licht van de omstandigheid van de verkoopprijs van € 1, - voor de aandelen ABH en de stelling van Volkswagen dat de balans kennelijk niet de juiste feitelijke financiële positie van ABH weergaf. Het hof kan in de overgelegde balansen ook overigens geen voldoende onderbouwing vinden voor het verweer van [appellant].
2.16
Ook de door [appellant] gestelde geringe omvang van de maandelijkse leaseverplichtingen in vergelijking tot de door [appellant] gestelde gemiddelde jaaromzet van ABH van ruim € 500.000,- kan [appellant] onvoldoende baten. Uit deze in het verleden behaalde omzetten valt niet af te leiden dat ABH op het moment van het aangaan van de leaseovereenkomsten voldoende in staat moest worden geacht om haar betalingsverplichtingen onder de leaseovereenkomsten na te komen. In het licht hiervan had [appellant] ook zijn stelling dat het sluiten van de leaseovereenkomsten een verantwoord risico is geweest, dat helaas verkeerd is uitgepakt, nader dienen te onderbouwen. Het hof neemt daarbij opnieuw in aanmerking dat de gestelde opdrachten, met het oog waarop de leaseovereenkomsten voor de auto’s zijn aangegaan en waaruit kennelijk inkomsten voor de vennootschap hadden moeten voortvloeien, op geen enkele wijze zijn onderbouwd.
2.17
Uit het voorgaande volgt dat [appellant] bij het namens ABH aangaan van de onderhavige leaseovereenkomsten vlak voor de overdracht van de aandelen ABH wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden. Aldus heeft [appellant] als bestuurder van ABH onrechtmatig gehandeld jegens Volkswagen bij het aangaan van de leaseovereenkomsten. Bij gebrek aan een voldoende betwisting van hetgeen door Volkswagen is gesteld wordt aan het door [appellant] gedane (tegen)bewijsaanbod niet toegekomen.
2.18
In hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen ligt besloten een verwerping van de eerste en tweede grief. De derde grief faalt reeds bij gebrek aan belang, omdat ook indien zij slaagt, dat niet meer tot een ander oordeel kan leiden.
Beslissing
Het hof:
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie ’s-Gravenhage, van 23 augustus 2012 .
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Volkswagen tot op heden begroot op € 4.836,-- aan verschotten en € 2.632,- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. van der Klooster, J.J. van der Helm en A.J.P. Schild en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 februari 2014 in aanwezigheid van de griffier.