Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest van 11 maart 2014
[naam],
appellant,
[…] Holding B.V.,
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
het bieden van deskundigheid van een algemeen
activiteiten in het Emiraat Dubai te kunnen uitvoeren”. De
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of er tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. De appellant, [appellant], had in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin zijn vorderingen waren afgewezen. De appellant stelde dat hij op 18 februari 2007 een arbeidsovereenkomst had gesloten met [geïntimeerde], vertegenwoordigd door [M]. De overeenkomst was volgens hem een gevolg van een eerder gesloten agentuurovereenkomst, die op 30 september 2007 was opgezegd door [geïntimeerde]. Het hof heeft de feiten van de zaak samengevat, waarbij het opmerkt dat de appellant en [geïntimeerde] op 15 oktober 2006 een agentuurovereenkomst hadden gesloten, en dat er een rechtsstrijd was ontstaan over de kwalificatie van de overeenkomst die op 21 februari 2007 zou zijn gesloten.
Het hof heeft vervolgens de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om kennis te nemen van de zaak bevestigd, ondanks dat de arbeidsovereenkomst mogelijk onderworpen was aan het recht van Dubai. Het hof heeft de grieven van de appellant gezamenlijk behandeld en geconcludeerd dat, zelfs als de appellant gelijk had, er geen rechtsgeldige arbeidsovereenkomst tot stand was gekomen. Het hof oordeelde dat [M] niet bevoegd was om namens [geïntimeerde] een arbeidsovereenkomst aan te gaan, en dat de appellant niet had aangetoond dat er daadwerkelijk een arbeidsovereenkomst was gesloten. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en de appellant veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.