ECLI:NL:GHDHA:2014:539

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2014
Publicatiedatum
3 maart 2014
Zaaknummer
200.106.629-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een arbeidsovereenkomst tussen een agent en een werkgever

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of er tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. De appellant, [appellant], had in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin zijn vorderingen waren afgewezen. De appellant stelde dat hij op 18 februari 2007 een arbeidsovereenkomst had gesloten met [geïntimeerde], vertegenwoordigd door [M]. De overeenkomst was volgens hem een gevolg van een eerder gesloten agentuurovereenkomst, die op 30 september 2007 was opgezegd door [geïntimeerde]. Het hof heeft de feiten van de zaak samengevat, waarbij het opmerkt dat de appellant en [geïntimeerde] op 15 oktober 2006 een agentuurovereenkomst hadden gesloten, en dat er een rechtsstrijd was ontstaan over de kwalificatie van de overeenkomst die op 21 februari 2007 zou zijn gesloten.

Het hof heeft vervolgens de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om kennis te nemen van de zaak bevestigd, ondanks dat de arbeidsovereenkomst mogelijk onderworpen was aan het recht van Dubai. Het hof heeft de grieven van de appellant gezamenlijk behandeld en geconcludeerd dat, zelfs als de appellant gelijk had, er geen rechtsgeldige arbeidsovereenkomst tot stand was gekomen. Het hof oordeelde dat [M] niet bevoegd was om namens [geïntimeerde] een arbeidsovereenkomst aan te gaan, en dat de appellant niet had aangetoond dat er daadwerkelijk een arbeidsovereenkomst was gesloten. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en de appellant veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel Recht
Zaaknummer : 200.106.629/01
Rolnummer Rechtbank : 1237551 CV EXPL 11-26541

Arrest van 11 maart 2014

inzake

[naam],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. J.M.C. Wessels te Zwijndrecht,
tegen

[…] Holding B.V.,

gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. A.H.G. Katz te Rotterdam.

Het geding

1.
Bij exploot van 27 april 2012 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het op 13 april 2012 door de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam (hierna: de kantonrechter) tussen partijen in conventie gewezen vonnis. Bij memorie van grieven (met producties) zijn tegen dat vonnis twee grieven opgeworpen, die alle bij memorie van antwoord (met producties) zijn bestreden.
[appellant] heeft arrest gevraagd, onder overlegging van stukken.

Beoordeling van het hoger beroep

2.
In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter geen feiten vastgesteld, het hof zal dat alsnog doen. Samengevat gaat het om het volgende.
- Partijen hebben op 15 oktober 2006 een overeenkomst gesloten. Die overeenkomst is
schriftelijk vastgelegd. In de kop van het contract staat “Agent contract” vermeld. [appellant]
zou, blijkens die overeenkomst zijn werkzaamheden in Dubai (VAR) verrichten en diende
daar een kantoor ten behoeve van [geïntimeerde] op te richten. In de considerans is
onder meer opgenomen dat “de agent als zelfstandig handelsagent en vertegenwoordiger
van [geïntimeerde] werkzaam zal zijn”.
- Bij brief van 30 september 2007 heeft [geïntimeerde] de overeenkomst met
[appellant] opgezegd, [geïntimeerde] wilde haar activiteiten in Dubai staken.
- Tussen partijen is een rechtsstrijd ontstaan over de vraag hoe voormelde overeenkomst
gekwalificeerd moest worden.
- Bij onherroepelijk geworden vonnis van 4 december 2009 heeft de kantonrechter
geoordeeld dat de overeenkomst van 15 oktober 2006 als een agentuurovereenkomst moet
worden beschouwd, welke overeenkomst door de opzegging van 30 september 2007 is
geëindigd. - In een door [appellant] in deze procedure overgelegd stuk staat vermeld dat […]
(hierna: [M]) op 21 februari 2007, namens [geïntimeerde] of Companies
Limited Dubai BR een arbeidsovereenkomst met [appellant] heeft gesloten, ingaande
18 februari 2007.
- In een ander door [appellant] in het geding gebracht stuk valt te lezen dat notaris […]
op 2 januari 2007 een “Akte van aanstelling van een gevolmachtigde staatsburger
voor een buitenlands bedrijf” heeft opgesteld, waarbij [geïntimeerde] Group of Companies
Limited [M] aanstelt als zijn “gevolmachtigde staatsburger” in het Emiraat Dubai. De
verplichtingen die [M] in de akte ten opzichte van [geïntimeerde] Group of Companies
Limited op zich neemt bestaan uit “
het bieden van deskundigheid van een algemeen
persoon om het voor de eerste partij(lees: [geïntimeerde] Group of Companies Limited)
mogelijk te maken om[haar]
activiteiten in het Emiraat Dubai te kunnen uitvoeren”. De
akte is ondertekend, namens [geïntimeerde] Group of Companies Limited, aldus genoemde
notaris, door [naam].
- [naam] (hierna: [X]) is de directeur van [geïntimeerde].
3.
Tegen de achtergrond van voormelde feiten heeft [appellant] bij inleidende dagvaarding van 21 april 2011 wederom een vordering tegen [geïntimeerde] ingesteld, een en ander zoals in die dagvaarding omschreven. In dat kader stelt [appellant] dat [M] namens [geïntimeerde] op 21 februari 2007 met hem een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft gesloten, ingaande 18 februari 2007, waarbij hij is aangesteld als “Archives Clerk” tegen een netto maandsalaris van € 5.000,--. Volgens [appellant] zijn [geïntimeerde] en [geïntimeerde] Group of Companies Limited Dubai (zijnde niets anders dan de in Dubai gehanteerde benaming van/voor [geïntimeerde]) een en dezelfde rechtspersoon en is hij op basis van het contract van 21 februari 2007 bij [geïntimeerde] in dienst. Hoewel [geïntimeerde] haar werkzaamheden in Dubai heeft beëindigd, is daarmee naar [appellant] stelt, de tussen hen gesloten arbeidsovereenkomst niet beëindigd. [appellant] heeft zich, naar hij aanvoert, bereid en beschikbaar gehouden om op eerste afroep de overeengekomen werkzaamheden te hervatten. [geïntimeerde] heeft daaraan echter nimmer gehoor gegeven. [appellant] maakt aanspraak op betaling van achterstallig salaris vanaf februari 2007 tot en met maart 2011 vermeerderd met vakantietoeslag, wettelijke verhoging en buitengerechtelijke incassokosten, alles tezamen voor een bedrag groot € 294.035,--
[geïntimeerde] heeft tegen [appellant] een reconventionele vordering ingesteld zoals bij conclusie van antwoord in conventie tevens eis van reconventie omschreven.
4.
De kantonrechter heeft zowel in conventie als in reconventie de ingestelde vorderingen afgewezen en telkens de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.
5.
[appellant] kan zich met het in conventie gewezen vonnis van de kantonrechter niet verenigen. In hoger beroep vordert hij vernietiging van genoemd vonnis. Tevens vordert [appellant]:
a. voor recht te verklaren dat de door partijen op 18 februari 2007 gesloten
arbeidsovereenkomst nog steeds van kracht is;
b. veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag groot € 294.035,-- netto, te
vermeerderen met de wettelijke rente;
c. veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van het salaris ad € 5.000,-- netto per maand,
te vermeerderen met de vakantietoeslag, de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
d. veroordeling van [geïntimeerde] [appellant] in de gelegenheid te stellen de overeengekomen
werkzaamheden te verrichten, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom;
met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
6.
De grieven die [appellant] in het kader van het hoger beroep heeft opgeworpen richten zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] Group of Companies Limited Dubai een naar het recht van Dubai (VAR) opgerichte rechtspersoon met haar zetel in Dubai is en derhalve niet kan worden vereenzelvigd met [geïntimeerde], en dat [geïntimeerde] Holding Group of Companies Limited Dubai evenmin te beschouwen is als een filiaal, agentschap of andere vestiging van [geïntimeerde].
7.
Alvorens de door [appellant] opgeworpen grieven te beoordelen gaat het hof eerst in op zijn bevoegdheid van de voorliggende zaak kennis te nemen. Hoewel het voorliggende geschil betrekking heeft op een beweerdelijk in Dubai gesloten arbeidsovereenkomst op welke overeenkomst (indien daadwerkelijk tot stand gekomen) het recht van Dubai van toepassing is, is niettemin op grond van art. 2 Rv de Nederlandse rechter bevoegd van de voorliggende vordering kennis te nemen. [appellant] heeft immers de in Nederland gevestigde besloten vennootschap [geïntimeerde] gedagvaard. De woonplaats van de gedaagde partij creëert voor de Nederlandse rechter rechtsmacht. Dat de (bestreden) overeenkomst uitsluitend onderworpen is aan het recht van een andere staat, is daarbij niet van belang.
Van een (stilzwijgende) forumkeuze ten behoeve van een andere rechter dan de Nederlandse, is geen sprake.
8.
De door [appellant] in het kader van het hoger beroep opgeworpen grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. In dat verband overweegt het hof als volgt.
[appellant] baseert zijn vorderingen op twee stellingen. Allereerst stelt [appellant] dat [geïntimeerde] Group of Companies Limited Dubai dezelfde rechtspersoon is als [geïntimeerde]. Volgens [appellant] is de aanduiding [geïntimeerde] Group of Companies Limited Dubai niets anders dan een andere, in het buitenland gebezigde, naam voor [geïntimeerde]. Verder stelt [appellant] dat [M] bevoegd was om namens [geïntimeerde] met hem een arbeidsovereenkomst aan te gaan en dat Mansers bevoegdheid daartoe, terug te voeren is op de (door de directeur van) [geïntimeerde] (mede) ondertekende akte van 2 januari 2007.
Die twee stellingen samen nemend brengt [appellant] tot de slotsom dat er tussen partijen op
18 februari 2007 een rechtsgeldige arbeidsovereenkomst tot stand gekomen is.
9.
Het hof overweegt ter zake als volgt. In het midden kan blijven of [geïntimeerde] en [geïntimeerde] Group of Companies Limited Dubai een en dezelfde rechtspersoon is en/of dat laatst genoemde een filiaal of andere vestiging van [geïntimeerde] (in Dubai) is. Zelfs al zou in dezen het gelijk aan de zijde van [appellant] zijn, dan nog kan niet worden geconcludeerd dat er tussen partijen een rechtsgeldige arbeidsovereenkomst tot stand gekomen is. Immers, [geïntimeerde] bestrijdt dat [M], die namens de werkgever [geïntimeerde] Group of Companies Limited Dubai de arbeidsovereenkomst met [appellant] zou zijn aangegaan, bevoegd was namens haar een arbeidsovereenkomst met [appellant] te sluiten. [geïntimeerde] bestrijdt ook de echtheid van de namens [geïntimeerde] gezette handtekening onder de akte waarop volgens [appellant] die bevoegdheid van [M] tot het aangaan van de arbeidsovereenkomst is gebaseerd. Bovendien wordt in genoemde akte, zo al rechtsgeldig, nergens de bevoegdheid om arbeidsovereenkomsten aan te gaan (en te beëindigen) aan [M] geattribueerd.
Blijkens de tekst van de notariële akte waar [appellant] zich in dit verband op beroept, had [M] slechts de taak (en de volmacht) tot het - kort samengevat - uitvoeren van transacties en procedures en het leggen van contacten ten behoeve van het verkrijgen van voor [geïntimeerde] Group of Companies in Dubai benodigde visa’s, vergunningen en overige bescheiden. Van enige bevoegdheid van [M] om namens [geïntimeerde] Group of Companies een arbeidsovereenkomst aan te gaan, blijkt niet. Voor zover moet worden aangenomen dat [M] de arbeidsovereenkomst met [appellant] onbevoegdelijk is aangegaan, is [geïntimeerde] hieraan niet gebonden nu geen feiten en/of omstandigheden zijn gesteld die dat met zich mee (kunnen) brengen. Dat er daadwerkelijk sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst acht het hof overigens niet aannemelijk geworden, aangezien het minstens voor de hand had gelegen dat hierover (e-mail)contact zou zijn geweest tussen [appellant] en [geïntimeerde] en hierover niets is gesteld of gebleken.
Dat er tussen partijen een arbeidsovereenkomst gesloten is, is naar het oordeel van het hof ook om die reden niet erg aannemelijk nu er tussen partijen al een agentuurovereenkomst bestond en [appellant], naar [geïntimeerde] onbetwist gesteld heeft, daarnaast ook zelfstandig zaken deed. In de overeenkomst van 21 februari 2007 is ook niet aangegeven dat de agentuurovereenkomst wordt beëindigd en wordt vervangen door een dienstverband van partijen. [appellant] heeft evenmin toegelicht wat de reden zou zijn geweest van het omzetten van de agentuurovereenkomst naar een arbeidsovereenkomst, anders dan de niet nader onderbouwde stelling dat [appellant] een arbeidsovereenkomst moest hebben om voor een werk- en/of verblijfsvergunning in Dubai in aanmerking te komen. Dat [geïntimeerde] daarvan op de hoogte was en daarmee accoord was, is gesteld noch gebleken.
10.
Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat nu in rechte niet kan worden vastgesteld dat er tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen als door [appellant] gesteld, de grieven niet tot het beoogde resultaat (toewijzing van de loonvordering c.a.) kunnen leiden. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] wordt als de in het ongelijk te stellen partij veroordeeld in de kosten op het hoger beroep gevallen.
11.
[appellant] heeft geen feiten gesteld, die, indien bewezen, leiden tot een andere beslissing, zodat zijn bewijsaanbod wordt gepasseerd.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen in conventie gewezen vonnis van de kantonrechter van
13 april 2012;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 4.836,-- aan vastrecht en € 3.263,-- aan salaris advocaat, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
Dit arrest is gewezen door mrs. S.R. Mellema, J.M.T. van der Hoeven-Oud en M. Flipse en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 maart 2014 in aanwezigheid van de griffier.