In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake een aanslag in de erfbelasting. De belanghebbende, een kind van de erflaatster, heeft een aanslag ontvangen van € 120.772, die later door de Inspecteur is verminderd tot € 25.184. De belanghebbende stelt dat de wetgever de 'fair balance' zoals bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM heeft geschonden door een regeling in de Successiewet die een ruime vrijstelling voor ondernemingsvermogen biedt, maar niet voor niet-ondernemingsvermogen. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelt dat de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid heeft en dat er geen sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel of de 'fair balance'. Het Hof bevestigt deze uitspraak en verwerpt de grieven van belanghebbende. De belanghebbende heeft geen recht op schadevergoeding of een hogere proceskostenvergoeding, omdat er geen toezegging is gedaan door de Inspecteur. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.