ECLI:NL:GHDHA:2014:4708

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2014
Publicatiedatum
28 juli 2016
Zaaknummer
200.104.357/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loondoorbetalingsverplichting bij ziekte en verlof/vakantie in relatie tot onregelmatigheidstoeslag

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, ging het om de vraag of een onregelmatigheidstoeslag als looncomponent onderdeel moet zijn van de loondoorbetalingsverplichting bij ziekte en verlof/vakantie. De appellant, vertegenwoordigd door mr. Ramsoedh, had een vordering ingesteld tegen de Gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. M.E. Kleiweg de Zwaan. De zaak werd eerder behandeld in een tussenarrest op 15 juli 2014, waarin het hof al had geoordeeld dat de appellant geen aanspraken had op loondoorbetaling bij ziekte, maar wel bij verlof/vakantie. De appellant had de omvang van zijn vordering berekend op € 8.196,21 bruto, welke berekening door de Gemeente niet werd bestreden.

Het hof oordeelde dat de vordering van de appellant voor het bedrag van € 8.196,21 bruto toegewezen zou worden, vermeerderd met een wettelijke verhoging van maximaal 10% en wettelijke rente vanaf december 2003. Het eerdere vonnis van de kantonrechter werd vernietigd. Het hof veroordeelde de Gemeente in de kosten van beide instanties, waarbij het hof oordeelde dat de appellant goede gronden had voor zijn vordering en het ingestelde appel, ondanks dat de vordering slechts ten dele was toegewezen.

De beslissing van het hof omvatte de vernietiging van het eerdere vonnis van de kantonrechter en de veroordeling van de Gemeente om de appellant te betalen, inclusief de kosten van het geding in eerste aanleg. Het arrest werd uitgesproken ter openbare terechtzitting op 25 november 2014, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel Recht
Zaaknummer : 200.104.357/01
Rolnummer Rechtbank : 1193935 \ CV EXPL 10-82469

Arrest van 25 november 2014

inzake

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. Ramsoedh te Delft,
tegen

De Publiekrechtelijke Rechtspersoon De Gemeente Rotterdam,,

gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: De Gemeente,
advocaat: mr. M.E. Kleiweg de Zwaan te Rotterdam.

Het geding

1. In deze zaak is op 15 juli 2014 een tussenarrest gewezen waarbij de zaak verwezen is naar de rol van 26 augustus 2014 voor het nemen van een akte als in dat tussenarrest aangegeven. De Gemeente heeft daarop een akte genomen als in het tussenarrest bedoeld, waarop [appellant] een antwoordakte genomen heeft. Partijen hebben vervolgens beide arrest gevraagd.
2. De vordering die [appellant] tegen De Gemeente heeft ingesteld valt, nevenvorderingen daargelaten, in twee onderdelen uiteen. De vragen die voorliggen betreffende de volgende:
heeft De Gemeente ten opzichte van [appellant]:
a. a) een loondoorbetalingsverplichting bij ziekte en/of
b) een loondoorbetalingsverplichting bij verlof/vakantie.
In het arrest van 15 juli 2014 (rechtsoverweging. 6) is reeds overwogen dat [appellant] ter zake van onderdeel a) zoals hiervoor bedoeld, geen aanspraken toekomen. Wat betreft onderdeel b) heeft het hof in genoemd arrest geoordeeld dat [appellant] op dit onderdeel een vordering heeft (rechtsoverweging 10). [appellant] heeft de omvang van die vordering (in de memorie na memorie na arrest) berekend op € 8.196,21 bruto. Omdat De Gemeente in de procedure tot op dat moment van genoemde berekening nog geen kennis had kunnen nemen is de zaak naar de rol verwezen voor akte uitlating aan de kant van De Gemeente. De Gemeente heeft bedoelde akte genomen en in de akte de berekening van [appellant] niet bestreden, zodat het hof van de juistheid van die berekening uitgaat.
3. Vorenstaande betekent dat de vordering van [appellant] voor een bedrag van € 8.196,21 bruto zal worden toegewezen, een en ander te vermeerderen met de tot 10% te beperken wettelijke verhoging, en de wettelijke rente over beide bedragen, dit vanaf december 2003. Het vonnis van de kantonrechter, waarin anders beslist is, zal worden vernietigd.
Het hof zal De Gemeente veroordelen in de kosten van beide instanties. [appellant] heeft op goede gronden een vordering tegen De Gemeente ingesteld en had ook goede gronden voor het ingestelde appel. Dat de vordering van [appellant] slechts ten dele is toegewezen doet aan het voorgaande niet af.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter van 4 november 2011
en
in zoverre opnieuw rechtdoende:
  • veroordeelt De Gemeente om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te betalen de somma van € 8.196,21 bruto, dit te vermeerderen met de wettelijke verhoging ad 10% over dat bedrag en de wettelijke rente over beide bedragen, alles berekend vanaf december 2003;
  • veroordeelt De Gemeente in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [appellant] tot op 4 november 2011 begroot op de kosten zoals hieronder nader gespecificeerd :
exploot : € 87,93;
vastrecht : € 70,--;
salaris gemachtigde : € 300,--;
- veroordeelt De Gemeente in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellant] tot op heden begroot op de kosten zoals hieronder nader gespecificeerd :
exploot : € 90,64;
vastrecht : € 291,--;
salaris advocaat : € 2.212,--;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.R. Mellema, R.S. van Coevorden en V. Disselkoen, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 november 2014 in aanwezigheid van de griffier.