2.10.NN heeft inmiddels voldaan aan hetgeen waartoe zij bij vonnis in kort geding van 10 oktober 2012 is veroordeeld en is overgegaan tot wijziging van de informatie over [appellanten] in haar gebeurtenissenadministratie en/of incidentenregister.
3. [appellanten] vorderen in deze procedure zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en zakelijk weergegeven:
a. veroordeling van NN tot ongedaanmaking van de beëindiging van de verzekeringspolissen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
b. veroordeling van NN om de registratie van [appellanten] in de gebeurtenissenadministratie en het incidentenregister van NN te beëindigen en de gegevens van [appellanten] hieruit te verwijderen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
c. veroordeling van NN om de registratie van [appellanten] in het Extern Verwijzingsregister te beëindigen en de gegevens van [appellanten] hieruit te verwijderen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
d. veroordeling van NN tot betaling aan [appellanten] van € 422.778,50, althans een in goede justitie te bepalen bedrag.
e. veroordeling van NN tot betaling aan [appellanten] van de wettelijke rente over het onder d. genoemde bedrag vanaf 12 juni 2012 althans vanaf 14 augustus 2012 althans vanaf de dag der dagvaarding, en
f. veroordeling van NN in de kosten van dit geding, waaronder de nakosten en de wettelijke rente.
4. [appellanten] hebben aan hun vorderingen ten grondslag gelegd dat NN op grond van de tussen partijen gesloten verzekeringsovereenkomst gehouden is het gevorderde schadebedrag uit te keren, dat NN onrechtmatig jegens [appellanten] heeft gehandeld door tot registratie van [appellanten] in de verschillende registers over te gaan, en dat er geen grond is om de ontbinding van de verzekeringsovereenkomst te rechtvaardigen.
5. NN heeft betwist tot dekking onder de afgesloten polissen gehouden te zijn en heeft daartoe een tweetal verweren aangevoerd, die - kort gezegd - als volgt luiden. NN heeft allereerst betoogd dat sprake is van een hennepkwekerij, die een risicowijziging meebrengt als bedoeld in artikel 7.1 van de polisvoorwaarden. [appellanten] hebben deze risicowijziging niet tijdig aan NN gemeld. Daarnaast heeft NN betoogd dat [appellanten] een verkeerde of onvolledige voorstelling van zaken hebben gegeven met betrekking tot de schadeclaim met het opzet om NN als verzekeraar te misleiden, een ander zoals bepaald in artikel 4.1.3 en 4.2.2 van de polisvoorwaarden.
6. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van [appellanten] afgewezen, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding. Hiertegen richten zich de grieven, die zich voor gezamenlijke behandeling lenen.
7. Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een risicowijziging in de zin van de polisvoorwaarden. Volgens artikel 7.1.1 onder a. van de polisvoorwaarden is sprake van een risicowijziging indien het gebruik van het verzekerde object, zoals in de polis omschreven, wordt gewijzigd (zie 2.3). Niet in geschil is dat bij aanvang van de verzekeringsovereenkomst sprake was van gebruik van het pand als woonhuis.
8. NN is van mening dat in dezen sprake is van bedrijfsmatige kweek van hennep (een hennepkwekerij), en dat die hennepkwekerij een wijziging van het gebruik van het onderhavige pand inhoudt. Het hof is van oordeel dat de vraag of sprake is van een wijziging van het gebruik van het verzekerde pand dient te worden beantwoord aan de hand van de zogeheten Haviltex-maatstaf. Indien, zoals door NN betoogd, in het pand sprake was van een hennepkwekerij, levert dit naar het oordeel van het hof een wijziging van gebruik op als bedoeld in de polis, die NN als verzekeraar redelijkerwijs niet behoefde te verwachten, nu het pand bij aanvang van de verzekering slechts was verzekerd als woonhuis. Ook [appellanten] dienden zich hiervan in redelijkheid bewust te zijn. In dat geval had de wijziging van het gebruik derhalve (tijdig) moeten worden gemeld aan NN conform de polisvoorwaarden. Of sprake is van een hennepkwekerij in voormelde zin, is evenwel afhankelijk van alle omstandigheden van het geval. In dit verband is het volgende van belang.
9. Anders dan [appellanten] kennelijk menen, acht het hof de door de rechtbank bij haar oordeel betrokken strafrechtelijke richtlijn Aanwijzing Opiumwet een relevant gezichtspunt bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een hennepkwekerij in vorenbedoelde zin. Volgens deze Aanwijzing wordt bij aanwezigheid van vijf planten of minder in beginsel aangenomen dat geen sprake is van beroepsmatig of bedrijfsmatig handelen. Bij de vaststelling van hetgeen beroepsmatige of bedrijfsmatige teelt is, speelt volgens de Aanwijzing behalve de hoeveelheid planten ook de mate van professionaliteit een rol, afgemeten aan het soort perceel waarop geteeld wordt, belichting, verwarming, bevloeiing etc. (als nader aangeduid in bijlage 1 van de Aanwijzing), alsmede het doel van de teelt: is er sprake van het telen van hennep om geldelijk gewin te verkrijgen?
10. In dit geval waren er volgens de eigen verklaring van [appellanten] (maximaal) tien hennepplanten (althans tien hennepstekjes) in de bijkeuken van de woning aanwezig. Dit is tweemaal zoveel als volgens de Aanwijzing voor eigen gebruik nodig is. Bovendien bevonden deze hennepplanten zich in een afgesloten ruimte en waren de wanden van die ruimte voorzien van een laag isolatiemateriaal. [appellanten] hebben ter comparitie in eerste aanleg weliswaar bestreden dat langs de wanden isolatiemateriaal aanwezig was, maar het hof ziet vooralsnog geen reden te twijfelen aan het oordeel van de rechtbank dat op de door NN ter zitting (in eerste aanleg) getoonde foto’s restanten van isolatiemateriaal in de wanden zichtbaar zijn. Voorts is in het rapport van CED van 17 juli 2012 vermeld dat ter plaatse 45 plantenbakken zijn aangetroffen en dat er zes assimilatielampen boven deze plantenbakken waren geïnstalleerd, waarvan er – althans volgens de verklaring van [appellanten] (zie productie 18 bij inleidende dagvaarding, p. 4) - twee in gebruik waren. Verder zijn in de ruimte twee koolstoffilters en een motor ten behoeve van een afzuiginstallatie aangetroffen, en was er een ventilator in gebruik.
11. Het hof is voorshands van oordeel dat de hiervoor in rov. 9 en 10 vermelde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, het feitelijk vermoeden rechtvaardigen dat ten tijde van de brand in de woning een hennepkwekerij aanwezig was als door NN gesteld. Dit betekent dat voorshands is bewezen is dat sprake is van een risicowijziging in de hiervoor bedoelde zin.
12. [appellanten] hebben tot hun verweer (samengevat) het volgende aangevoerd. Er waren maximaal tien hennepstekjes aanwezig in de bijkeuken, waarvan er (in de periode voor de brand) alweer enkele verdroogd/geknakt waren. De overige plantenbakken (volgens [appellanten] circa 30 bakken) waren bestemd en deels al in gebruik voor de teelt van kruiden. De hennep was bestemd voor eigen gebruik, omdat mevrouw De Vries al jaren pijnklachten in haar schouder heeft en ongeveer 8 joints per dag rookt ter vermindering van haar pijnklachten. De kweek van een dergelijke kleine hoeveelheid hennep voor eigen gebruik ter bestrijding van pijnklachten levert volgens [appellanten] geen wijziging van het gebruik als bedoeld in de polisvoorwaarden op. [appellanten] hebben er ook op gewezen dat er in dit geval (anders dan bij commerciële hennepkweek) geen sprake was van een gemanipuleerde elektrische installatie, van een bewateringsinstallatie of van een computergestuurde regeling van het binnenklimaat. Voorts hebben zij gemotiveerd betwist dat sprake was van een ongebruikelijk hoog energieverbruik in de woning (zie conclusie van antwoord onder 15-16).
13. [appellanten] zullen, gelet op de inhoud van hun bovengenoemde verweer, worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. Het hof is van oordeel dat [appellanten] in het kader van dit tegenbewijs aannemelijk zullen moeten maken dat sprake was zeer beperkte kweek van hennep voor eigen gebruik ter bestrijding van pijnklachten van mevrouw De Vries, zoals door hen is gesteld. Indien zij slagen het van hen gevraagde tegenbewijs te leveren, zal het hof het op risicowijziging gerichte verweer van NN (alsnog) verwerpen. NN heeft - in het kader van de Haviltex-maatstaf - onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan kan worden aangenomen dat zij als verzekeraar de (door [appellanten] gestelde) zeer beperkte kweek van hennep voor eigen gebruik ter bestrijding van vorenbedoelde pijnklachten niet behoefde te verwachten in het kader van het gebruik van het verzekerde pand als woning, en dat [appellanten] dit laatste wisten of - als particulieren - hadden moeten begrijpen.
14. [appellanten] hebben daarnaast aangevoerd dat de termijn van twee maanden waarbinnen zij de (gestelde) wijziging van het gebruik van het verzekerde pand aan NN hadden moeten mededelen, op de datum van het schadevoorval nog niet was verstreken. NN komt volgens [appellanten] dan ook geen beroep op artikel 7.1.3. van de polisvoorwaarden toe. Het hof is echter met de rechtbank van oordeel dat, indien komt vast te staan dat sprake was van een (door hen zelf opgerichte en gebruikte) hennepkwekerij in vorenbedoelde zin, [appellanten] dit terstond aan NN hadden moeten melden. Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank als vervat in rov. 4.7 van het bestreden vonnis, en maakt dit tot het zijne.
Hetzelfde geldt ten aanzien van de verwerping door de rechtbank - in rov. 4.9 van het bestreden vonnis - van het betoog van [appellanten] dat de wijziging van het gebruik (de hennepkwekerij van een aard en omvang als door NN gesteld) niet tot een verhoogd brandrisico zou leiden en/of dat de wijziging van het gebruik, indien gemeld, er niet toe zou hebben geleid dat de verzekeringsovereenkomst niet zou zijn voortgezet als bedoeld in artikel 7.1.3. onder c van de polisvoorwaarden. Ook met dat oordeel kan het hof zich verenigen.
15. Alle andere beslissingen, onder meer omtrent de vraag of [appellanten] opzettelijk een verkeerde voorstelling van zaken aan (de expert van) NN hebben gegeven, zullen worden aangehouden tot na de bewijsvoering.
- laat [appellanten] toe tot de levering van het in rov. 13 bedoelde tegenbewijs, door alle middelen rechtens, in het bijzonder door het horen van getuigen;
- bepaalt dat, indien [appellanten] getuigen willen doen horen, de getuigenverhoren zullen worden gehouden in een der zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag ten overstaan van de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. P.M. Verbeek, op
dinsdag 16 december 2014 om 14.00 uur;
- bepaalt dat, indien één der partijen binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen en de te horen getuigen in de maanden december 2014 tot en met februari 2015, opgeeft dan verhinderd te zijn, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de getuigenverhoren zal vaststellen;
- verstaat dat het hof reeds beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat overlegging daarvan voor het getuigenverhoor niet nodig is;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M. Verbeek, A.J.M.E. Arpeau en J.M. Willink, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 oktober 2014 in aanwezigheid van de griffier.