ECLI:NL:GHDHA:2014:4606

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 januari 2014
Publicatiedatum
12 mei 2015
Zaaknummer
200.068.452/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aansprakelijkheid van aandeelhouder en bestuurder in faillissement van Wit Recruitment B.V.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage in een vrijwaringszaak. [Appellant] is in hoger beroep gekomen van een vonnis van 27 januari 2010, waarin hij door de curator van Wit Recruitment B.V. aansprakelijk werd gesteld voor de schulden van de failliete vennootschap. De rechtbank had geoordeeld dat [appellant] aansprakelijk was voor een bedrag van € 216.993,83, te vermeerderen met faillissementskosten. Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat [appellant] samen met [geïntimeerde sub 3] de aandelen van Wit Recruitment had overgenomen en als bestuurders fungeerden. Wit Recruitment werd op 11 februari 2004 failliet verklaard. Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen, waarbij hij onder andere stelde dat hij geen bestuurder was en dat [geïntimeerde sub 1] verantwoordelijk was voor het faillissement. Het hof concludeert dat de grieven falen en dat de vermeerderde vordering van [appellant] moet worden afgewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 200.068.452/01
Zaak- en rolnummer rechtbank: 292363 / HA ZA 07-2374
Arrest van 28 januari 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te Alphen aan den Rijn,
appellante,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. drs. A.J. Fontijn te Den Haag,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1],wonende te Den Haag,

2.
[geïntimeerde sub 2],
gevestigd te Den Haag,
3.
[geïntimeerde sub 3],
wonende te Amsterdam,
geïntimeerden,
hierna te noemen: [geïntimeerde sub 1], [geïntimeerde sub 2] respectievelijk [geïntimeerde sub 3],
tezamen [geïntimeerden],
advocaat: mr. A. Schippers te Den Haag.

1.Het geding

Bij exploot van 23 april 2010 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank 's-Gravenhage tussen partijen in een vrijwaringszaak gewezen vonnis van 27 januari 2010.
Bij memorie van grieven (met producties) heeft [appellant] vier grieven aangevoerd, die door [geïntimeerden] bij memorie van antwoord (eveneens met producties) zijn bestreden. Vervolgens zijn stukken overgelegd en is arrestgevraagd.

2.Beoordeling van het hoger beroep

2.1
Het gaat in deze zaak om het volgende:
  • Per 6 mei 2002 hebben - ter uitvoering van een daaraan voorafgaande meeromvattende overeenkomst van 3 mei 2002 tussen [appellant] en [geïntimeerde sub 3] enerzijds en [geïntimeerde sub 2] anderzijds - [appellant], [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 2] de aandelen overgenomen van een tot dat moment slapende vennootschap die per 1 juli 2002 de naam Wit Recruitment B.V. (verder: Wit Recruitment) heeft gekregen.
  • Aanvankelijk fungeerden [geïntimeerde sub 3] en [appellant] als bestuurders van Wit Recruitment (zie nader onder 2.8).
  • Wit Recruitment is activiteiten gaan ontwikkelen die voorheen door Wit Holding B.V. werden uitgevoerd. Die activiteiten bestonden uit het uitvoeren van opdrachten tot werving en selectie van personeel in de ICT-sector. Feitelijk werden die werkzaamheden door onder meer [appellant] verricht. Met Wit Holding B.V. ging het ten tijde van de overheveling van de activiteiten financieel slecht. Zo ook met haar bestuurders en aandeelhouders, onder wie [appellant] en [geïntimeerde sub 3]. [geïntimeerde sub 1]/[geïntimeerde sub 2] verleende financiële steun aan Wit Recruitment.
  • In september 2002 heeft [geïntimeerde sub 3] zijn functie van bestuurder van Wit Recruitment neergelegd. [appellant] bleef toen als enige bestuurder functioneren.
  • Wit Recruitment B.V. is op 11 februari 2004 in staat van faillissement verklaard.
2.2
De rechtbank heeft in de hoofdzaak, bij vonnis van 27 januari 2010, op vordering van de curator, (i) voor recht verklaard dat [appellant] jegens de boedel van Wit Recruitment aansprakelijk is voor het bedrag van de schulden voor zover deze schulden niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, en (ii) [appellant] veroordeeld tot betaling aan de curator van € 216.993,83 per 31 december 2008, te vermeerderen met de faillissementskosten en de eventueel ter verificatie nog opkomende schulden vanaf 1 januari 2009.
Dat - niet uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - vonnis in de hoofdzaak is door dit hof bij arrest van 28 mei 2013 (zaak 200.068.275/01) bekrachtigd.
2.3
[appellant] heeft in de vrijwaringszaak vorderingen tegen [geïntimeerden] ingesteld. De oorspronkelijke vorderingen heeft de rechtbank bij het vonnis waarvan beroep afgewezen. Een vermeerdering van eis door [appellant], bij conclusie van repliek, heeft de rechtbank wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing gelaten.
2.4
Bij appeldagvaarding heeft [appellant] zijn vermeerdering van eis herhaald, waarmee de vordering kwam te luiden als volgt:
te horen eis doen en concluderen dat het aan het Gerechtshof behage te vernietigen het vonnis
van 27 januari 2010 door de rechtbank ‘s-Gravenhage, Sector civiel recht, onder zaaknummer
zaaknummer/rolnummer: 292363 / HA ZA 07-2374 (in vrijwaring) tussen appellant als eiser
en geïntimeerden als gedaagden gewezen en, opnieuw rechtdoende, appellant alsnog zijn
vorderingen en voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, toe te wijzen:
overeenkomstig het bij dagvaarding in vrijwaring in de vorige instantie gevorderde,
inhoudende om geïntimeerden in vrijwaring des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd,
gelijktijdig te veroordelen om aan appellant in vrijwaring tegen behoorlijke kwijting te
betalen al datgene waartoe appellant in vrijwaring in de hoofdzaak bekend onder
zaaknummer/ rolnummer 283603 HA ZA 07-0808 ten behoeve van voornoemde (thans) mr
F.J.H. SOMERS in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten
vennootschap met beperkte aansprakelijkheid WIT RECRUITMENT BV, mocht worden
veroordeeld;
Bij wijze van vermeerdering van eis bij conclusie van repliek d.d. 8 juli 2009 jegens
geïntimeerden [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] als mede
voorwaardelijke vermeerdering van eis jegens [geïntimeerde sub 3]:
1.
1) te verklaren voor recht dat [geïntimeerde sub 1] in strijd met zijn contractuele plicht door in plaats van
de aandelen die hij in Wit Recruitment B.V. houdt niet op of onmiddellijk na betaling door
[appellant] van de overeengekomen verkrijgingprijs, die aandelen aan [appellant] te leveren en
zonder deugdelijke grondslag alvorens tot die levering bereid te blijken, aanvullende eisen
van wisselende omvang aan [appellant] heeft gesteld, waardoor [geïntimeerde sub 1] toerekenbaar tekort
is geschoten in de behoorlijke nakoming van zijn verplichtingen en derhalve in verzuim is
en/of omdat [geïntimeerde sub 1] vervolgens het faillissement van Wit recruitment B.V. heeft uitgelokt
anders dan op grond van een daartoe strekkend besluit van de algemene vergadering van
aandeelhouders, waardoor [geïntimeerde sub 1] een (wettelijke) norm heeft geschonden die strekt ter
bescherming van de belangen van de andere aandeelhouders en de vennootschap althans van
[appellant] niet alleen in zijn hoedanigheid van aandeelhouder maar ook als werknemer en
overigens als de rechthebbende op de tijdige levering aan hem van de aandelen die [geïntimeerde sub 1]
houdt in Wit Recruitment B.V. en waarmee [geïntimeerde sub 1] in verzuim is, hetgeen onrechtmatig is
jegens [appellant] en waardoor hij schade heeft geleden en nog dreigt te lijden waarvoor
[geïntimeerde sub 1] aansprakelijk is en die schade waaronder uitdrukkelijk begrepen de door [appellant]
gemaakte en/of nog te maken kosten in deze procedures, de hoofdzaak en de vrijwaringzaak,
aan [appellant] dient te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
2) te verklaren voor recht dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] , met
betrekking tot het aan elk van hen toerekenbaar tekortschieten in de behoorlijke nakoming van
zijn respectievelijk hun contractuele verplichtingen dan wel onrechtmatige gedragingen
jegens [appellant], inzake de totstandkoming en/of de uitvoering van de sanering van de
schulden van derde(n) Wit Holding B.V. en de privé schulden van [appellant] waaraan de
overeenkomst van 3 mei 2002 ten grondslag ligt en het door [geïntimeerde sub 1] althans namens hem
door zijn raadsman, ontworpen Reddingsplan c.q. de in gang gezette saneringsoperatie, zie
producties 8 brief met bijlage en 9 bij conclusie van antwoord, waardoor geïntimeerden aan
[appellant] de door hem geleden en/of nog te lijden schade waaronder uitdrukkelijk begrepen
de door [appellant] gemaakte en/of nog te maken kosten in deze procedures, de hoofdzaak en
de vrijwaringzaak, dienen te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens
de wet;
3) [geïntimeerde sub 1] te gelasten binnen vijf dagen na het gegeven bevel althans een door uw hof vast
te stellen termijn, rekening en verantwoording af te leggen van de door hem van Wit
Recruitment B.V. ontvangen bedragen en de door hem overgemaakte bedragen uit hoofde van
geldlening met renteberekening volgens de overeenkomst van 8 mei 2002, op straffe van een
dwangsom van € 2.000,- per dag of dagdeel dat hij daarmee in gebreke blijft.
4) [geïntimeerde sub 1] te veroordelen tot terugbetaling aan [appellant] van het door [appellant] aan
[geïntimeerde sub 1] onverschuldigd betaalde en/of waardoor [geïntimeerde sub 1] ongerechtvaardigd is verrijkt,
nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
5) [appellant] vordert voldoening van immateriële schade, voor de omvang waarvan [appellant]
zich refereert aan het oordeel van uw hof om die in goede justitie vast te stellen.
II
voorwaardelijke vordering jegens [geïntimeerde sub 3]:
6) Onder voorwaarde dat [appellant] als bestuurder wordt aangemerkt en aansprakelijk wordt
gehouden voor (een deel van) het boedeltekort vordert [appellant] van [geïntimeerde sub 3] hem voor
dat geval bij helfte terug betaald wat hij uit dien hoofde voldoet.
7) [appellant] vordert van [geïntimeerde sub 3] aan hem bij helfte te voldoen al hetgeen [appellant] aan
[geïntimeerde sub 1] heeft betaald op grond van de akte van 3 mei 2002 waaraan [geïntimeerde sub 3] zich
mede heeft verbonden, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd;
Ten aanzien van alle geïntimeerden te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van
de betaling althans vanaf zodanige dag als uw hof meent te behoren tot aan de dag der
algehele voldoening;
en voorts met verwijzing van geïntimeerden in de kosten van beide instanties te vermeerderen
met de nakosten ten belope van € 131 zonder betekening en verhoogd met € 6$ in geval van
betekening;
één en ander, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad.
2.5
[geïntimeerden] hebben bezwaar tegen de vermeerdering van eis gemaakt. Het hof verwerpt dat bezwaar. Ook als in de eerste instantie een vermeerdering van eis ontoelaatbaar is geacht, staat het de desbetreffende partij vrij om zijn eis in hoger beroep alsnog in dezelfde zin te vermeerderen. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval de eiswijziging in hoger beroep als strijdig met de eisen van een goede procesorde moet worden geacht, zijn gesteld noch gebleken.
2.6
Aan de - opvallend onduidelijke - procestukken van [appellant] meent het hof op te moeten maken dat aan de grieven en de vermeerdering van eis de volgende argumenten van [appellant] ten grondslag liggen:
I. [appellant] heeft regresvorderingen jegens [geïntimeerden]:
a. omdat [geïntimeerde sub 2] zich schuldig heeft gemaakt aan onbehoorlijk bestuur van Wit Recruitment, welk onbehoorlijk bestuur een belangrijke oorzaak van het faillissement van Wit Recruitment is; [geïntimeerde sub 1] is voor dat onbehoorlijk bestuur van [geïntimeerde sub 2] als bestuurder van laatstgenoemde vennootschap aansprakelijk;
b. ook [geïntimeerde sub 3] heeft zich - al dan niet met [appellant] - schuldig gemaakt aan onbehoorlijk bestuur van Wit Recruitment, welk onbehoorlijk bestuur een belangrijke oorzaak van het faillissement van Wit Recruitment is.
II. [appellant] heeft andere vorderingen jegens [geïntimeerden], te weten:
a. jegens [geïntimeerde sub 1], omdat deze zijn verplichting uit een overeenkomst van 3 mei 2002, tot levering van aandelen Wit Recruitment aan [appellant], niet is nagekomen;
b. jegens [geïntimeerde sub 1], omdat deze het faillissement van Wit Recruitment heeft uitgelokt;
c. jegens [geïntimeerde sub 1]/[geïntimeerde sub 2], omdat zij hun verplichtingen uit de overeenkomst van 3 mei 2002, of andere verplichtingen met name strekkende tot sanering van schulden, niet zijn nagekomen, althans zij misbruik van omstandigheden hebben gemaakt, of een ondeugdelijk saneringsplan hebben gemaakt betreffende de schulden van Wit Holding B.V. en van [appellant] in privé;
d. jegens [geïntimeerde sub 1], omdat hij geen rekening en verantwoording aflegt met betrekking tot financiële transacties betreffende Wit Recruitment waar hij mee van doen heeft gehad;
e. jegens [geïntimeerde sub 1], omdat [appellant] aan hem onverschuldigde betalingen heeft gedaan, althans [geïntimeerde sub 1] door deze betalingen ongerechtvaardigd is verrijkt;
f. jegens [geïntimeerde sub 1]/[geïntimeerde sub 2], wegens door hen aan [appellant] toegebrachte immateriële schade;
g. jegens [geïntimeerde sub 3], wegens een door hem bij de overeenkomst van 3 mei 2002 aangegane verplichting tot betaling van € 25.000,-.
2.7
Het hof overweegt hierover als volgt.
ad I de regresvorderingen
2.8
De stelling van [appellant] dat hij (feitelijk) geen bestuurder van Wit Recruitment was, verdraagt zich niet met hetgeen mede in de hoofdzaak - ingevolge de processtukken waarop [appellant] zich in deze vrijwaringszaak beroept - is gebleken. Verwezen zij daartoe naar hetgeen het hof in zijn hiervoor genoemde arrest van 28 mei 2013 heeft overwogen:
2.4
Met de vierde grief en de toelichting op de vijfde grief bestrijdt [appellant] onder meer het - in dit verband primaire - oordeel van de rechtbank dat hij bestuurder van Wit Recruitment was (ro 6).
Deze grief verdraagt zich niet met het volgende, en is daardoor onvoldoende gemotiveerd:
-
een arbeidsovereenkomst tussen Wit Recruitment en [appellant] van 3 mei 2002 waarbij de vennootschap werd vertegenwoordigd "door de twee directeuren gezamenlijk[geïntimeerde sub 3] en [appellant]";
-
een verslag van de algemene vergadering van aandeelhouders van "WIT Recruitment BV" van 7 mei 2002, waarin [appellant] als een van de twee bestuurders is aangeduid, in welk verslag onder meer staat: "voor de beide directieleden / bestuurders zijn de arbeidscontracten akkoord bevonden en rechtsgeldig ondertekend" (productie 24 bij conclusie van dupliek);
-
de door kandidaat-notaris mr. Kingma op 5 juli 2002 gedane opgave aan het handelsregister strekkende tot inschrijving van [appellant] en [geïntimeerde sub 3] als statutair directeur, waarbij laatstgenoemden die hoedanigheid met hun handtekening hebben bevestigd (productie 1 bij conclusie van antwoord);
-
de opgave ten behoeve van het handelsregister van 27 februari 2003, waarbij [appellant] in de hoedanigheid van bestuurder, namens Wit Recruitment opgaven doet van in het handelsregister op te nemen gegevens (productie 1 bij conclusie van antwoord);
-
een arbeidsovereenkomst tussen Wit Recruitment en mr. A.J. Fontijn (thans advocaat van [appellant], verder: Fontijn) van 1 augustus 2003, waarbij de vennootschap werd vertegenwoordigd door "haar bestuurder A.C. [appellant]";
-
een brief van Fontijn van 18 september 2003 aan mr. Stam, waarin Fontijn schrijft: "Voor de goede orde deel ik u mede dat de heer [appellant] mij in zijn hoedanigheid van bestuurder van Wit Recruitment b.v. (…)";
-
een e-mail van Fontijn aan mr. Stam van 5 november 2003, waarin onder meer staat: "U weet dat de heer [appellant] formeel directeur is van de vennootschap (…)";
-
een brief van Fontijn aan mr. De Jong van 14 juli 2004, waarin wordt verwezen naar een brief van Fontijn van 16 juni 2004, waaruit wordt geciteerd: "De discussie over het al dan niet statutair directeur ontgaat mij enigszins. Nimmer is door [appellant] bestreden bestuurder te zijn.";
-
de stelling van [appellant] bij de toelichting op grief IV inhoudende dat hij dacht bestuurder te zijn.
Aan de betekenis van de onder het eerste en tweede gedachtestreepje vermelde feiten wordt niet afgedaan door de omstandigheid dat de vennootschap eerst per 1 juli 2002 Wit Recruitment B.V. is genaamd en de aandelen daarvan per 6 mei 2002 zijn overgedragen. Verder is ervan uitgegaan dat Fontijn de inhoud van diens genoemde schrifturen heeft ontleend aan mededelingen van [appellant] en/of laatstgenoemde van de inhoud van die stukken van Fontijn op de hoogte was.
2.9
De stelling van [appellant] dat niet hij doch
uitsluitend[geïntimeerde sub 1] (feitelijk) bestuurder van Wit Recruitment is geweest, is derhalve ongegrond.
Voor zover [appellant] betoogt dat [geïntimeerde sub 1]
naast hem(feitelijk) bestuurder was, geldt dat hetgeen [appellant] daartoe heeft aangevoerd gemotiveerd door [geïntimeerden] is betwist. Dat geldt mede voor de stelling van [appellant] dat [geïntimeerde sub 1] de administratie van Wit Recruitment heeft gevoerd. Een concreet, op de desbetreffende stellingen toegespitst, bewijsaanbod op dit onderdeel ontbreekt bovendien.
2.1
Voor toewijzing van de regresvordering van [appellant] jegens [geïntimeerde sub 3] is vereist dat laatstgenoemde zich schuldig heeft gemaakt aan onbehoorlijk bestuur dat een belangrijke oorzaak van het faillissement is. Voor de beoordeling daarvan is van belang dat [geïntimeerde sub 3] slechts van 1 juli 2002 tot 15 september 2002 (inleidende dagvaarding sub 3) mede bestuurder van Wit Recruitment is geweest en vast staat dat Wit Recruitment bij de aanvang van die periode geen schulden had. Dat in die periode het bestuur een situatie heeft gecreëerd die heeft geresulteerd in het op 11 februari 2004 uitgesproken faillissement is - mede in aanmerking nemende de, bij conclusie van dupliek gestelde en niet gemotiveerd betwiste, door [appellant] na 15 september 2002 gedane opnames en uitgaven ten laste van Wit Recruitment - bij het ontbreken van stellingen die tot het tegendeel leiden onaannemelijk. Het desbetreffende verweer van [geïntimeerde sub 3] is dan ook gegrond. Indien de curator [geïntimeerde sub 3] hem voor het boedeltekort aansprakelijk had gesteld, zou hij zich op grond van het bepaalde in artikel 2:248, lid 3, BW hebben kunnen disculperen.
2.11
De regresvorderingen ontberen derhalve een deugdelijke grondslag.
ad II de overige vorderingen van [appellant]
2.12
De onder 2.6 sub II aangeduide indeling hanterende, overweegt het hof over de diverse vorderingen het volgende.
2.13
ad a
De overeenkomst van 3 mei 2002 bepaalt - verkort weergegeven - dat ingeval Wit Recruitment de lening van [geïntimeerde sub 2] heeft terugbetaald, [geïntimeerde sub 2] haar aandelen in Wit Recruitment aan [appellant] en [geïntimeerde sub 3] zal leveren tegen een koopsom van € 10.000,-.
[appellant] stelt dat hij genoemde € 10.000,- als koopsom voor de aandelen op 2 december 2002 heeft betaald (productie 1 bij conclusie van repliek). Dat dit een betaling voor de aandelen was, hebben [geïntimeerden] gemotiveerd betwist. Die betwisting snijdt hout, nu uit niets blijkt dat de betaling van € 10.000,- als koopsom voor de aandelen gold. Op de productie van [appellant] staat een aantekening "waarin 4000,= van C. Kijpers", hetgeen meer duidt op de lening van [geïntimeerde sub 1]/[geïntimeerde sub 2] ad € 4.000,-, feitelijk betaald aan C. Kijpers Holding B.V. (productie bij de conclusie van antwoord) dan op de gestelde betaling van aandelen. [appellant] heeft - door mr. Fontijn - in een procedure bij de kantonrechter te Alphen aan den Rijn bij conclusie van antwoord in conventie tevens houdende eis in reconventie (productie bij conclusie van antwoord) over de betaling van € 10.000,- op 2 december 2002 in wezen verklaard dat die betaling voor € 4.480,- de terugbetaling van de lening van € 4.000,- in hoofdsom was (de desbetreffende schuldbekentenis van [appellant] was goed voor € 4.480,-) en voor de rest (€ 5.520,-) een onverschuldigde betaling. Ook dat ondergraaft dit deel van zijn vordering.
ad b
Deze stelling is gemotiveerd door [geïntimeerden] betwist. Een concreet bewijsaanbod ontbreekt. Aan dit deel van de vordering ligt bovendien niet het argument ten grondslag dat Wit Recruitment ten tijde van de aanvraag niet in de toestand verkeerde dat zij had opgehouden te betalen (artikel 2 Fw).
ad c
Dit deel van de vordering is onvoldoende duidelijk. Zo blijkt niet welke verplichtingen zouden zijn geschonden of waaruit anderszins door [geïntimeerde sub 1]/[geïntimeerde sub 2] (jegens [appellant]) in strijd met het recht is gehandeld. Hierbij is onder meer in aanmerking genomen dat [geïntimeerde sub 2] aan Wit Recruitment rentedragend financiële middelen ter beschikking heeft gesteld om de activiteiten die voorheen in Wit Holding B.V. werden uitgevoerd zo door Wit Recruitment te laten uitvoeren teneinde te proberen gelden te genereren waarmee ook schulden van Wit Holding B.V. zouden kunnen worden afgelost. Dat was op zichzelf niet ongeoorloofd jegens [appellant]. Dat [geïntimeerde sub 2] eraan heeft meegewerkt dat haar lening werd terugbetaald nadat Wit Recruitment een lening van de bank had gekregen, is op zichzelf evenmin ongeoorloofd. Dat Wit Recruitment voor de juridische adviezen, die in dit verband door een door [geïntimeerde sub 2] naar voren geschoven advocaat zijn verstrekt, heeft moeten betalen, getuigt evenmin van een ongeoorloofde gang van zaken.
ad d
Het bestaan van een verplichting tot rekening en verantwoording jegens [appellant] kan op grond van hetgeen is aangevoerd niet worden aangenomen.
Voor zover [appellant] mede bedoelt dat Wit Recruitment een vordering op [geïntimeerde sub 1] heeft wegens financiële transacties tussen hem en die vennootschap is het niet aan [appellant] doch aan de curator om ter zake actie te ondernemen. Dat het gaat om transacties die als oorzaak van het faillissement van Wit Recruitment kunnen worden aangemerkt, heeft [appellant] niet, althans niet voldoende gemotiveerd gesteld.
ad e en f
Ook voor deze delen van de vordering ontbreekt een voldoende feitelijke en deugdelijke juridische grondslag.
ad g
De overeenkomst van 3 mei 2002 verplichte Wit Recruitment tot terugbetaling aan [geïntimeerde sub 2] van de door deze ter leen verstrekte gelden. [appellant] en [geïntimeerde sub 3] hebben zich verbonden om ingeval Wit Recruitment daarmee in gebreke blijft, de verplichting als eigen schuld na te komen, waarvoor zij de overeenkomst elk mede hebben ondertekend met een goedschrift voor € 25.000,-.
Waarom [appellant] in verband met deze borgtocht een vordering jegens [geïntimeerde sub 3] heeft, is volstrekt onduidelijk, nu gesteld noch gebleken is dat [appellant] als borg enig bedrag aan [geïntimeerde sub 1] heeft voldaan.
2.14
Ook de overige vorderingen van [appellant] missen derhalve een deugdelijke grondslag.
2.15
Het hof passeert het bewijsaanbod van [appellant] als niet ter zake doende, althans onvoldoende gespecificeerd.
2.16
De conclusie is dat de grieven falen, althans niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden en de vermeerderde vordering dient te worden afgewezen.
2.17
[appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
wijst af hetgeen meer of anders dan in de eerste instantie is gevorderd;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] worden bepaald op € 6.190,- aan griffierecht en € 3.263,- (tarief VI, 1 punt) aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, J.H.W. de Planque en R.F. Groos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 januari 2014 in aanwezigheid van de griffier.