ECLI:NL:GHDHA:2014:4603

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2014
Publicatiedatum
12 mei 2015
Zaaknummer
200.125.658/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad van bestuurder van vennootschap jegens bank na kredietverlening

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, hebben appellanten [appellante sub 1] en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage. Het geschil betreft een kredietovereenkomst tussen ING Bank N.V. en Jaylyn B.V., waarbij ING aan Jaylyn B.V. een krediet van € 140.000 heeft verstrekt. Jaylyn B.V. heeft een aanzienlijk deel van dit krediet, € 137.000, aan [appellant sub 2] betaald. De rechtbank heeft de vorderingen van ING toegewezen, waarbij ING [appellante sub 1] aansprakelijk stelde voor onrechtmatig handelen als bestuurder van Jaylyn B.V. en [appellant sub 2] aansprakelijk stelde op basis van een verpanding van vorderingen.

De appellanten hebben in hoger beroep vier grieven aangevoerd. De eerste grief betreft de vraag of [appellante sub 1] verwijtbaar heeft gehandeld door gelden van Jaylyn B.V. aan [appellant sub 2] te verstrekken. Het hof oordeelt dat [appellante sub 1] als bestuurder van Jaylyn B.V. onrechtmatig heeft gehandeld, omdat zij wist dat het krediet niet voor het beoogde doel werd gebruikt. De tweede en derde grief zijn gericht tegen de vaststelling dat Jaylyn B.V. geen verhaal bood voor de vordering van ING. Het hof concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat Jaylyn B.V. geen vermogen had en dat [appellante sub 1] dit had moeten weten.

De vierde grief betreft de vraag of de vordering van Jaylyn B.V. jegens [appellant sub 2] aan ING is verpand. Het hof oordeelt dat de rechtbank deze vordering terecht heeft toegewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt appellanten in de kosten van het hoger beroep. Dit arrest is gewezen op 7 oktober 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 200.125.658/01
Zaak- en rolnummer rechtbank: 418638 / HA ZA 12-557
Arrest van 7 oktober 2014
in de zaak van

1.[appellante sub 1],wonende te Den Haag,

2.
[appellant sub 2],
wonende te Den Haag,
appellanten,
hierna te noemen: [appellante sub 1] en [appellant sub 2],
advocaat: mr. J. Biemond te Den Haag,
tegen
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: ING,
advocaat: mr. J.M. Atema te Amsterdam.

1.Het geding

Bij exploot van 28 februari 2013 zijn [appellante sub 1] en [appellant sub 2] in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank 's-Gravenhage tussen partijen gewezen vonnis van 28 november 2013. Bij memorie van grieven hebben [appellante sub 1] en [appellant sub 2] vier grieven aangevoerd, die door ING bij memorie van antwoord zijn bestreden.
Vervolgens zijn stukken overgelegd en is arrest gevraagd.

2.Beoordeling van het hoger beroep

2.1
De door de rechtbank in haar vonnis onder 2.1-2.11 genoemde vonnis vastgestelde feiten zijn in hoger beroep niet bestreden. Ook het hof gaat van die feiten uit.
2.2
Het gaat in deze zaak om het volgende:
  • Tussen Jaylyn B.V. (verder Jaylyn BV) en ING is in december 2010 een overeenkomst gesloten op grond waarvan ING aan Jaylyn BV een krediet van € 140.000 heeft verleend.
  • Jaylyn BV heeft van die in leen ontvangen gelden binnen anderhalve maand na ontvangst daarvan € 137.000 betaald aan [appellant sub 2].
  • Jaylyn BV heeft vorderingen jegens derden aan ING verpand.
  • Ten tijde van het tot stand komen van de kredietovereenkomst en de betalingen aan [appellant sub 2] was [appellante sub 1] de enig bestuurder en enig aandeelhouder van Jaylyn BV.
  • [appellant sub 2] is de broer van [appellante sub 1].
  • ING heeft op 31 augustus 2011 de kredietovereenkomst opgezegd en Jaylyn BV gesommeerd tot betaling aan haar van € 142.573,42.
  • Jaylyn BV heeft aan die sommatie niet voldaan en biedt in elk geval thans geen verhaal.
2.3
ING vordert bij inleidende dagvaarding - verkort weergegeven - veroordeling van [appellante sub 1] tot betaling van € 149.704,32 met (verdere) rente en kosten. ING legt daaraan ten grondslag dat [appellante sub 1] als bestuurder van Jaylyn BV onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld.
2.4
ING vordert bij inleidende dagvaarding voorts veroordeling van [appellant sub 2] tot betaling aan haar van € 137.000,- vermeerderd met rente en kosten. Aan die vordering legt ING ten grondslag dat het vorderingsrecht van Jaylyn BV tot terugbetaling van het genoemde bedrag aan haar is verpand.
2.5
De rechtbank heeft de vorderingen van ING toegewezen.
2.6
De tweede grief betreft het verweer van [appellante sub 1] dat ING slechts een vordering jegens haar heeft als Jaylyn BV voor de vordering van ING uit hoofde van de kredietovereenkomst geen verhaal heeft geboden.
De rechtbank heeft daarover onder 4.2.1 van het vonnis in wezen overwogen (i) dat uit hetgeen [appellante sub 1] ter comparitie heeft verklaard voortvloeit dat Jaylyn BV in de periode dat zij bestuurder van die vennootschap was (hetgeen tot 11 juli 2011 het geval was) geen vermogen van betekenis heeft gehad, (ii) dat uit het handelsregister blijkt dat de liquidatie van Jaylyn BV op 13 september 2011 is voltooid, en (iii) dat uit niets blijkt dat in de tussenliggende ruim twee maanden Jaylyn BV wel verhaal zou hebben geboden.
De grief bestrijdt slechts onderdeel (iii) van de redenering van de rechtbank. De grief is onvoldoende gemotiveerd, aangezien het bij gebreke van aanwijzingen die tot een andere conclusie voeren, mede in aanmerking nemende dat [appellante sub 1] medio 2011 haar aandelen in Jaylyn BV voor één euro heeft verkocht en er toen in de vennootschap geen activiteiten werden ontwikkeld, volstrekt onaannemelijk is dat Jaylyn BV in de genoemde periode verhaal voor de vordering van ING zou hebben geboden.
2.7
De eerste grief betreft het verweer van [appellante sub 1] dat haar geen verwijt treft voor de overmakingen door Jaylyn BV aan [appellant sub 2] van € 137.000,-, omdat zij ervan uit mocht gaan dat [appellant sub 2] aan zijn verplichting om gedurende 10 jaar elk jaar € 13.700,- terug te betalen zou voldoen, in welk geval Jaylyn BV haar verplichtingen uit de kredietovereenkomst met ING had kunnen nakomen.
De rechtbank heeft dit verweer verworpen op de grond dat Jaylyn BV ook in het hiervoor bedoelde geval niet haar verplichting uit de kredietovereenkomst had kunnen nakomen om gemiddeld per maand 25% van de kredietlimiet aan omzet te boeken op de rekening bij ING.
De eerste grief houdt in dat er ten tijde van de betalingen aan [appellant sub 2] reden voor Jaylyn BV/ [appellante sub 1] was om er van uit te gaan (i) dat [appellant sub 2] meer dan € 13.700 per jaar zou terugbetalen en (ii) dat Jaylyn BV ook zonder zelf over het door ING verstrekte krediet te beschikken de vereiste omzet had kunnen behalen.
Deze en de derde grief betreffen de vraag of [appellante sub 1] onrechtmatig jegens ING heeft gehandeld.
2.8
Bij de beantwoording van die vraag dient het in het vonnis onder 4.3 gehanteerde criterium te worden gehanteerd. De juistheid van dat criterium is in hoger beroep niet bestreden
Het hof overweegt verder als volgt.
Op grond van hetgeen in het vonnis - eveneens in hoger beroep onbestreden - onder 4.2.1 is overwogen, staat vast dat nagenoeg het hele door ING aan Jaylyn BV verstrekte krediet door Jaylyn BV, door overmakingen van de desbetreffende gelden aan [appellant sub 2], is aangewend voor een doel waarvoor het niet bestemd was. [appellante sub 1] moet dat hebben geweten.
Geoordeeld moet worden dat Jaylyn BV de door ING als krediet verstrekte financiële middelen zelf nodig had om haar bedrijfsactiviteiten te kunnen uitvoeren en in staat te zijn om haar verplichting uit de kredietovereenkomst om gemiddeld per maand 25% van de kredietlimiet aan omzet te boeken op de rekening bij ING, na te kunnen komen. In aanmerking nemende dat [appellante sub 1] ter comparitie in de eerste instantie heeft verklaard: "Het was de bedoeling dat ik het geld zou gebruiken voor de aankoop van huizen die zouden worden opgeknapt en zouden worden doorverkocht", en "Er heeft ook vrijwel nooit iets in de B.V. gezeten" is het hiervoor genoemde argument van [appellante sub 1] dat Jaylyn BV ook zonder zelf over het door ING verstrekte krediet te beschikken de vereiste omzet had kunnen behalen, onvoldoende gemotiveerd.
Het door [appellante sub 1] gevoerde - overigens door ING betwiste - verweer dat Jaylyn BV niet onrechtmatig heeft gehandeld door van de door ING als krediet ontvangen gelden € 137.000,- aan [appellant sub 2] in leen te verstrekken, onder de verplichting om elk jaar (minimaal) 10% af te lossen, faalt. Vast staat immers dat Jaylyn BV voor deze gestelde lening aan [appellant sub 2] noch zekerheden noch een rentevergoeding heeft bedongen of verkregen, en uit niets blijkt dat er voldoende belang aan de zijde van Jaylyn BV was om de lening aan [appellant sub 2] te verstrekken. Elke redelijk handelende bestuurder zou vanwege de belangen van de betrokken vennootschap en de rechten van ING jegens die vennootschap hebben afgezien van het (onder de genoemde voorwaarden) in leen verstrekken van de gelden aan [appellant sub 2].
Het hiervoor weergegeven argument van [appellante sub 1] dat het mogelijk was dat [appellant sub 2] meer zou gaan aflossen dan waartoe hij was gehouden, is niet alleen op niets gebaseerd, maar doet er bovendien niet aan af dat de overeenkomst van Jaylyn BV met [appellant sub 2] - voor de inhoud waarvan [appellante sub 1] verantwoordelijk is - [appellant sub 2] niet verplichtte om de renteloze lening vervroegd af te lossen.
2.9
Blijkens de toelichting op grief 3 bestrijdt [appellante sub 1] de overweging van de rechtbank dat [appellante sub 1] mede vanwege de algemene voorwaarden van de kredietovereenkomst met ING wist, althans behoorde te weten, dat door haar gewraakte handelen de gehele kredietsom opeisbaar zou worden. Bij de bespreking van dat deel van de grief heeft [appellante sub 1] geen belang, aangezien niet (voldoende gemotiveerd) is betwist dat zij ook los van die algemene voorwaarden wist of behoorde te weten dat de kredietsom als gevolg van haar bestuursdaden opeisbaar zou worden.
2.1
Op de hiervoor vermelde gronden en hetgeen de rechtbank in hoger beroep onbestreden heeft overwogen moet geconcludeerd worden dat [appellante sub 1] als bestuurder van Jaylyn BV onrechtmatig jegens ING heeft gehandeld. De tweede en de derde grief falen.
2.11
De vierde grief bestrijdt het oordeel van de rechtbank (i) dat de vordering van Jaylyn BV jegens [appellant sub 2] - uit hoofde van de door [appellante sub 1] en [appellant sub 2] gestelde lening van € 137.000 - aan ING is verpand en (ii) ING de hoofdsom van die lening heeft kunnen opeisen.
2.12
ad (i)
De desbetreffende onder 4.4 van het vonnis weergegeven overwegingen van de rechtbank heeft [appellant sub 2] niet bestreden. De grief is op dit onderdeel daardoor onvoldoende gemotiveerd.
ad (ii)
De rechtbank heeft - op grond van de stelling van ING dat, als er al sprake van een overeenkomst van geldlening tussen Jaylyn BV en [appellant sub 2] is, ING die overeenkomst (in de procedure) heeft opgezegd - het bestaan van de onder 4.5 van het vonnis vermelde opzeggingsgronden aangenomen.
In elk geval in hoger beroep blijkt dat ING zich - voor zover nodig - op de door de rechtbank gehanteerde argumenten (expliciet) beroept. Aangezien [appellant sub 2] zich op dit onderdeel in hoger beroep adequaat heeft kunnen verweren, kan het argument van [appellant sub 2] dat voor de overwegingen van de rechtbank de vereiste stellingen van ING ontbraken, niet tot vernietiging van het vonnis leiden.
Voor het overige is de grief op dit onderdeel onvoldoende gemotiveerd, aangezien de desbetreffende overwegingen van de rechtbank, op grond waarvan de opzeggingsgronden zijn aangenomen, niet (voldoende gemotiveerd) zijn bestreden.
Aan de in de memorie van antwoord subsidiair aangevoerde grondslag van haar vordering, inhoudende dat de overeenkomst tussen Jaylyn BV en [appellant sub 2] is vernietigd op grond van artikel 3:45 BW, komt het hof derhalve niet toe. Zo ook niet aan andere door ING aangevoerde (onverschuldigde betaling) of andere denkbare rechtsgronden voor de vordering van ING jegens [appellant sub 2], welke laatstgenoemde een dubieuze rol in deze aan ING schade toebrengende gang van zaken heeft gespeeld.
2.13
Het hof passeert het bewijsaanbod van [appellante sub 1] en [appellant sub 2], als niet ter zake doende, althans onvoldoende gespecificeerd.
2.14
Het vonnis zal worden bekrachtigd, met veroordeling van [appellante sub 1] en [appellant sub 2], als de in het ongelijk gestelde partijen, in de kosten van het hoger beroep.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante sub 1] en [appellant sub 2] hoofdelijk in de kosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van ING worden bepaald op € 4.961,- aan griffierecht en € 2.632,- (tarief V, 1 punt) aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad voor zover het de veroordeling in de proceskosten betreft.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, J.H.W. de Planque en R.F. Groos, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 oktober 2014 in aanwezigheid van de griffier.