ECLI:NL:GHDHA:2014:4309

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 december 2014
Publicatiedatum
28 januari 2015
Zaaknummer
200.134.933/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van afzender voor grijperschade bij lossing onder het CLNI-verdrag en Boek 8 BW

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om de aansprakelijkheid van de afzender voor schade die is ontstaan tijdens de lossing van een binnenvaartvrachtschip. De appellanten, een vennootschap onder firma (VOF) en haar vennoten, hebben een geschil met de Nederlandse Onttinnningsfabriek B.V. (NOF) over schade die is ontstaan aan het schip tijdens de lossing van een lading onttind blik in Duinkerken. De VOF had een overeenkomst gesloten met Water-Land bevrachtigingen B.V. voor het vervoer van de lading, waarbij de NOF als afzender fungeerde. Tijdens de lossing op 1 juli 2010 is schade aan het schip ontstaan, waarvoor de VOF de NOF aansprakelijk stelt. De rechtbank heeft de vorderingen van de VOF afgewezen, met de overweging dat de NOF niet betrokken was bij de lossing en derhalve niet aansprakelijk kan worden gehouden op basis van artikel 8:913 BW.

In hoger beroep heeft het hof de feiten vastgesteld zoals die door de rechtbank zijn vastgesteld en heeft het de rechtsverhouding tussen partijen beoordeeld aan de hand van het Verdrag van Boedapest (CMNI) en de relevante bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek. Het hof heeft vastgesteld dat de NOF als afzender moet worden aangemerkt, maar dat de verplichtingen van de afzender zich niet uitstrekken tot de lossing van de goederen. De VOF heeft betoogd dat het CMNI-verdrag zo moet worden uitgelegd dat de afzender ook aansprakelijk is voor schade die tijdens de lossing aan het schip wordt toegebracht. Het hof heeft besloten om een comparitie van partijen te gelasten om deze kwestie verder te bespreken en om inlichtingen te verstrekken over mogelijke verhaalmogelijkheden bij de ontvanger.

De comparitie is gepland voor 6 maart 2015, waarbij partijen in persoon of vertegenwoordigd door een bevoegd persoon moeten verschijnen. Het hof houdt verdere beslissingen aan totdat de comparitie heeft plaatsgevonden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.134.933
Zaaknummer rechtbank : C/10/399401/HA ZA 12-330 (ECLI:NL:RBROT:2013:6177)
arrest van 30 december 2014
inzake:

1.[appellant 1]VOF,gevestigd te Lemmer,

2.
[appellant 2],
wonende te Lemmer,
3.
[appellant 3],
wonende te Lemmer,
appellanten,
hierna tezamen aangeduid als: de VOF,
advocaat: mr. T. Roos (Rotterdam),
tegen
NEDERLANDSE ONTTINNINGSFABRIEK B.V.,gevestigd te Leeuwarden,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de NOF,
advocaat: mr. R.J. Kramer (Maastricht).

1.Het verdere verloop van het geding

Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenarrest van 19 november 2013 waarin het hof een comparitie van partijen heeft bevolen. Deze comparitie heeft geen doorgang gevonden. De VOF heeft vervolgens een memorie van grieven (met producties) genomen, waarin zij vijf grieven heeft geformuleerd. Bij memorie van antwoord met een productie heeft NOF de grieven bestreden. Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

2.Beoordeling van het hoger beroep

2.1.
De door de rechtbank in het vonnis van 3 juli 2013 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Het hof zal ook van die feiten uitgaan.
2.2.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
  • De VOF, met als vennoten [appellant 2] en[appellant 3], is eigenaar en exploitant van het binnenvaartvrachtschip genaamd [scheepsnaam].
  • Op of omstreeks 11 juni 2010 heeft de VOF - als vervrachter/vervoerder - met Water-Land bevrachtigingen B.V. (hierna: Water-Land) - als scheepsbevrachter/afzender namens de NOF - een reisbevrachtingsovereenkomst gesloten ertoe strekkende dat met de [scheepsnaam] een lading pakketten onttind blik van Leeuwarden naar Duinkerken, Frankrijk, zou worden vervoerd. De ontvanger aldaar was ArcelorMittal, een multinational in de staalindustrie. [appellant 2] heeft als schipper een door Water-Land opgesteld cognossement getekend. De NOF is daarin genoemd als afzender en ArcelorMittal als ontvanger.
  • De [scheepsnaam] is op 25 juni 2010 in Leeuwarden beladen met 1.522,371 ton pakketten onttind blik.
  • Op 1 juli 2010 is de [scheepsnaam] te Duinkerken in opdracht van ArcelorMittal door Sea Bulk Stevedore Company (hierna: Sea Bulk) gelost. Het lossen werd uitgevoerd met een mobiele kraan die was uitgerust met een poliepgrijper. Bij het lossen is de bakboord denneboom gedeeltelijk ontzet geraakt. Na het lossen heeft de VOF geconstateerd dat de stalen ruimvloer (buikdenning) was beschadigd (deuken en groeven).
2.3.
De VOF vorderde in de eerste instantie, na wijziging van haar eis, veroordeling van de NOF tot betaling: van € 32.500,-, verhoogd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2010 (reparatiekosten); van € 2.298,-, verhoogd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding in de eerste aanleg (expertisekosten) en van € 2.559,90 althans € 1.788,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding in de eerste instantie (buitengerechtelijke kosten). Voorts vorderde de VOF een vergoeding wegens bedrijfsschade, ex aequo et bono te begroten op € 14.700,-, althans (subsidiair) een verklaring voor recht dat de NOF aansprakelijk is voor de bedrijfsschade die de VOF zal lijden wegens de duur van de reparatie van de [scheepsnaam], deze schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Tot slot vorderde de VOF de veroordeling van de NOF in de kosten van het geding, met inbegrip van de nakosten en de wettelijke rente.
2.4.
De rechtbank heeft deze vorderingen bij het bestreden vonnis van 3 juli 2013 afgewezen en de VOF veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.5.
Bij de afwijzing van de vordering van de VOF heeft de rechtbank het volgende overwogen. Partijen zijn niet overeengekomen - ook niet via een toepasselijkverklaring van bevrachtingsvoorwaarden - dat de lossing (mede) door de NOF als afzender en/of bevrachter zou geschieden. Ook feitelijk heeft de NOF geen enkele bemoeienis met de lossing gehad; de NOF was derhalve feitelijk noch juridisch betrokken bij het lossen van de [scheepsnaam]. De stelling van de VOF dat de NOF als afzender aansprakelijk is op grond van artikel 8:913 lid 1 BW kan daarom geen doel treffen.
2.6.
De grieven zijn alle gericht tegen dit oordeel van de rechtbank. De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
2.7.
Vooropgesteld wordt – evenals de rechtbank gedaan heeft – dat de rechtsverhouding van partijen wordt beheerst door de regels vervat in het Verdrag van Boedapest inzake de overeenkomst voor het vervoer van goederen over de binnenwateren van 22 juni 2001, Trb. 2001/124 (verder: CMNI), in werking getreden voor Nederland met ingang van 1 oktober 2006, Trb. 2006/176. Nederlands recht is in aanvulling op het bepaalde in het CMNI van toepassing waar dit verdrag ter beantwoording van enig geschilpunt geen regeling bevat. Dit volgt uit het bepaalde in de leden 1 tot en met 3 van artikel 29 CMNI: bij gebreke van een rechtskeuze is het recht van het land waarmee de vervoerovereenkomst de nauwste banden heeft aanvullend van toepassing. Dat land is in dit geval Nederland, aangezien de VOF in Nederland is gevestigd terwijl de laadhaven in Nederland gelegen is. Dat was ook het oordeel van de rechtbank en daartegen is geen grief gericht.
2.8.
Niet in geschil is dat de NOF heeft te gelden als afzender als bedoeld in het CMNI en in de artikelen 8:913 en 8:929 BW. Op grond van artikel 6 lid 4 juncto artikel 8 lid 2 van het CMNI is de afzender (onder meer) verplicht de ten vervoer aangeboden zaken te laden, te stuwen en vast te zetten aan boord van het schip. Het lossen wordt daarbij niet genoemd.
2.9.
Artikel 8:913 BW schept – binnen de in genoemde bepaling getrokken grenzen – een verplichting voor de afzender tegenover de vervoerder tot vergoeding van de schade ‘die materiaal, dat hij deze ter beschikking stelde of zaken die deze ten vervoer ontbinding dan wel de behandeling daarvan, de vervoerder berokkenden.’ Het gaat daarbij om een schuldaansprakelijkheid (vgl. artikel 8:23 BW). Onder de schade, waarvoor de afzender/bevrachter aldus in beginsel aansprakelijk is, valt ook de zogenaamde stuwadoorsschade - vgl. de memorie van toelichting op artikel 8:397, Parl. Gesch. Boek 8, blz. 423. De vraag is of het CMNI-verdrag op dit punt een afwijkende regeling kent, die dan voor gaat. Bij de beantwoording van deze vraag is niet alleen de tekst van het verdrag bepalend (vgl. artikel 31 e.v. van het Weens Verdragenverdrag van 23 mei 1969).
2.10.
Wat de tekst van het CMNI-verdrag betreft zijn, als gezegd, onder andere van belang: artikel 6 lid 4 (inhoudende dat de afzender de goederen moet laden, stuwen en vastzetten in overeenstemming met de gebruiken in de binnenvaart, tenzij in de vervoerovereenkomst anders is bepaald); artikel 8 lid 2 (inhoudende dat de afzender op gelijke wijze als voor zijn eigen handelen en nalaten aansprakelijk is voor het handelen en nalaten van de personen waarvan hij zich bedient bij het verrichten van de taken en het nakomen van de verplichtingen genoemd in onder andere artikel 6, voor zover deze personen handelen in de uitoefening van hun functie) en de artikelen 3 lid 2 en 10 lid 2 die over de aflevering gaan. De memorie van toelichting op de goedkeurings-/uitvoeringswet van het CMNI-verdrag gaat er op basis van de artikelen 6 lid 4 en 10 lid 2 van uit dat de afzender en de ontvanger zorgdragen voor respectievelijk de lading en de lossing. Uitgaande van de tekst van artikel 3 lid 2 - ‘Tenzij anders is overeengekomen vinden de inontvangstneming en aflevering van de goederen plaats aan boord van het schip.’- kan (ook) worden betoogd dat het lossen buiten de (met de afzender gesloten) vervoerovereenkomst valt. In dat geval rest slechts een buitencontractuele aansprakelijkheid voor schade tijdens de lossing. Indien dat het systeem is zoals dit volgens het CMNI-verdrag geldt, ligt het niet zonder meer voor de hand om terug te grijpen op de regeling van boek 8 BW voor zover deze wel een aansprakelijkheid van de afzender zou vestigen; er is dan immers geen sprake van een leemte in het verdrag. Vergelijk in dit verband overigens ook artikel 16 lid 2 van het verdrag, dat voor de aansprakelijkheid ‘ná het ogenblik van de lossing’ verwijst naar het op de vervoerovereenkomst toepasselijke recht van een verdragsstaat.
2.11.
De VOF betoogt dat het CMNI-verdrag aldus wordt of moet worden uitgelegd dat de bevrachter wel degelijk aansprakelijk is voor schade die bij lossing aan het schip wordt toegebracht. Het hof zal een comparitie van partijen gelasten teneinde deze kwestie van de verdragsinterpretatie met partijen te bespreken. Partijen wordt verzocht om ter voorbereiding op de comparitie onderzoek te doen naar rechtspraak en literatuur op dit punt in de andere CMNI-verdragsstaten.
2.12.
De comparitie zal mede dienstig worden gemaakt aan het beproeven van een vereniging. In dat verband dienen inlichtingen te worden verstrekt over de (eventuele) verhaalsmogelijkheid bij de ontvanger.
Beslissing
Het hof:
- beveelt partijen, in persoon of als het om een rechtspersoon gaat, deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is om een schikking aan te gaan, vergezeld van hun raadslieden, voor het verstrekken van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling te verschijnen voor de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. J.M. van der Klooster in een der zalen van het Paleis van Justitie, Prins Clauslaan 60 te ’s-Gravenhage op
vrijdag 6 maart 2015 om 10.15 uur;
- bepaalt dat, indien een der partijen
binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen in de maanden februari tot en met april van 2015, opgeeft dan verhinderd te zijn, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de comparitie zal vaststellen;
- bepaalt dat partijen de bescheiden waarop zij voor het overige een beroep zouden willen doen, zullen overleggen door deze
uiterlijk twee weken vóór de comparitiein kopie aan de griffie handel en aan de wederpartij te zenden;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. van der Klooster, H.J. Vetter en A.J.P. Schild, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 december 2014 in aanwezigheid van de griffier.