In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in Frankrijk in 1979 en thans gedetineerd in Centre de Détention, Frankrijk, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 127 dagen voorwaardelijk, voor het witwassen van een geldbedrag van € 100.800,-. De Hoge Raad had de zaak terugverwezen naar het hof na vernietiging van een eerder arrest, omdat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom bewijsuitsluiting het rechtsgevolg was van de aangenomen onrechtmatigheid.
De tenlastelegging betrof het verbergen van de herkomst van het geldbedrag, dat volgens de aanklacht afkomstig was uit de handel in verdovende middelen. Tijdens de zittingen in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een gevangenisstraf en verbeurdverklaring van het in beslag genomen geld had gevorderd. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet op een zodanige wijze had gehandeld dat het voorhanden hebben van het geld als witwassen kon worden gekwalificeerd. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte het geld had willen verbergen of verhullen.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het bewezen verklaarde niet als strafbaar feit kon worden gekwalificeerd. Tevens is gelast dat de in beslag genomen voorwerpen en geldbedragen aan de verdachte worden teruggegeven. Dit arrest is gewezen door een meervoudige kamer voor strafzaken en is uitgesproken in het openbaar.