ECLI:NL:GHDHA:2014:4264

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2014
Publicatiedatum
14 januari 2015
Zaaknummer
22-005517-13
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van cocaïne en voorbereidingshandelingen in Nederland

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan de invoer van ongeveer 2505,49 kilogram cocaïne in Nederland. De verdachte, geboren in 1954 en thans gedetineerd, was eerder onherroepelijk veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten in zowel Nederland als Duitsland. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren, waarbij het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 december 2013 werd vernietigd.

De tenlastelegging omvatte twee hoofdpunten: de opzettelijke invoer van cocaïne en het voorbereiden van de invoer van deze substantie. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 12 juni 2011 tot en met 23 juni 2011, samen met anderen, opzettelijk cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen die verband houden met deze invoer.

Tijdens de rechtszittingen in hoger beroep heeft de verdediging aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, onder andere vanwege vermeende mishandeling van de verdachte door politieagenten. Het hof heeft deze argumenten verworpen en geoordeeld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging. De verdediging heeft ook het Tallon-criterium ingeroepen, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor uitlokking door een DEA-agent.

De strafmotivering van het hof hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de volksgezondheid en de eerdere veroordelingen van de verdachte. Het hof concludeerde dat de verdachte een aanzienlijke gevangenisstraf moest ondergaan, gezien de ernst van de gepleegde feiten en de gevolgen daarvan voor de samenleving.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005517-13
Parketnummer: 10-750092-11
Datum uitspraak: 24 december 2014
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 december 2013 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1954,
thans gedetineerd in PI Haaglanden – HvB Zoetermeer te Zoetermeer.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 26 juni 2014, 10 juli 2014 en 12 december 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij
in of omstreeks de periode van 12 juni 2011 tot en met 23 juni 2011, te Rotterdam en/of Oosterhout, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), ongeveer (netto) 2505,49 kilogram cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij
in of omstreeks de periode van 25 mei 2011 tot en met 23 juni 2011, te Rotterdam en/of Oosterhout, althans in Nederland, en/of Ecuador,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer (netto) 2505,49 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
  • een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, om daarbij behulpzaam te zijn en/of
  • zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
  • voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebbende/zijnde verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s)
  • afgereisd naar Ecuador voor het maken van afspraken met zijn mededader(s) of een of meer andere perso(o)n(en) over de (af)levering en/of vervoer van voornoemde cocaïne en/of
  • contact onderhouden en/of afspraken gemaakt met zijn mededader(s) en/of één of meer andere perso(o)n(en) over de (af)levering van voornoemde cocaïne en/of
  • telefonisch en/of per sms contact onderhouden met een of meer mededader(s) en/of
  • een of meer afnemer(s) voor die cocaïne gezocht en/of benaderd en/of
  • telefonisch en/of per sms contact onderhouden met een of meer afnemer(s) van die cocaïne en/of
  • een of meer telefoongesprek(ken)gevoerd en/of sms verzonden/ontvangen met betrekking tot het invoeren en/of aankopen en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van die cocaïne en/of
  • een loods en/of (bedrijfs)pand gezocht en/of gehuurd voor het opslaan van die cocaïne en/of
  • een of meer ontmoeting(en) gehad met betrekking tot het invoeren en/of aankopen en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van die cocaïne.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Mishandeling
De raadsman heeft in zijn pleitnota het verzoek tot het horen van de verbalisanten met de nummers [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4] herhaald, om verdere helderheid te krijgen over de omstandigheden waaronder de verdachte is mishandeld. Het hof wijst dit verzoek af, omdat de noodzaak van het horen van deze verbalisanten niet is gebleken. Voor het overige verwijst het hof naar de beslissing die het hof dienaangaande heeft genomen ter terechtzitting van 10 juli 2014.
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, nu de politie het belang van het opsporingsonderzoek heeft laten prevaleren boven de veiligheid en de gezondheid van de verdachte, doordat de politieagenten die getuigen waren van de mishandeling van de verdachte niet tijdig hebben ingegrepen. Voorts hebben de politieagenten niet voldaan aan hun verbaliseringsplicht in dit opzicht, doordat zij verscheidene waarnemingen niet hadden opgenomen in het proces-verbaal.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Met de verdediging is het hof van oordeel dat van politieambtenaren verwacht mag worden dat zij een einde maken aan door hen geconstateerde geweldplegingen.
Het politieoptreden dient adequaat en zorgvuldig te zijn, rekening houdend met de feitelijke situatie en de omstandigheden waaronder het geweld plaatsvindt.
Blijkens het proces-verbaal van het observatieteam (nummer: 1106231635.OBS, pagina’s 113-117) is op de betreffende dag om 21.52 uur een Renault Kangoo met de belagers van de verdachte aangekomen op het parkeerterrein in ’s-Gravenhage, waar de verdachte stond te wachten, dat daarna de mishandeling plaatsvond en dat om 21.55 uur het arrestatieteam het geweld tegen de verdachte heeft beëindigd. Het aanvullend proces-verbaal d.d. 16 mei 2012 van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] geeft de redenen waarom deze verbalisanten, beiden opsporingsambtenaar van belastingdienst/FIOD en bezig met de uitvoering van een observatie van de verdachte, zelf niet hebben ingegrepen. In dit proces-verbaal wordt gerelateerd dat direct nadat was geobserveerd dat de verdachte mishandeld werd, [verbalisant 2] heeft gemeld dat er moest worden ingegrepen, waarna het arrestatieteam dat in de buurt was het commandocentrum vroeg of er toestemming was om in te grijpen. Toen er toestemming werd verleend, werd er ook direct ingegrepen. In het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 juni 2012 van verbalisant [verbalisant 5] van de aanhoudings- en ondersteuningseenheid van regiopolitie Rotterdam-Rijnmond en belast met de operationele leiding tijdens de aanhouding van de verdachte en een aantal medeverdachten op 23 juni 2011, is gerelateerd dat er een arrestatieteam in de directe omgeving was omdat het een technisch en tactisch moeilijke aanhouding betrof waarbij gevaar zou kunnen ontstaan voor de omgeving, de verdachten en de (het hof begrijpt:) politieambtenaren. Onmiddellijk na de melding van de mishandeling is hij met het arrestatieteam naar de plaats van de mishandeling gereden. Tijdens het aanrijden is toestemming gevraagd om in te grijpen. De aanhouding heeft ongeveer één minuut na de melding plaatsgevonden.
Dat het observatieteam het ingrijpen heeft overgelaten aan het arrestatieteam dat in de directe omgeving aanwezig was acht het hof, gelet op de aard van de zaak en de omstandigheid dat aldaar meerdere personen bij de geweldpleging waren betrokken, niet onbegrijpelijk en voldoende adequaat en zorgvuldig.
Gelet op het korte tijdsbestek tussen het constateren van de mishandeling, de melding daarvan en het daadwerkelijk ingrijpen door het arrestatieteam is er naar het oordeel van het hof geen sprake geweest van enig vormverzuim.
Ten aanzien van de gestelde schending van de verbaliseringsplicht betreffende de mishandeling van de verdachte overweegt het hof dat daaromtrent nadere stukken in het procesdossier zijn gevoegd. Daarmee is een mogelijk vormverzuim hersteld. Het hof heeft geen aanleiding om hieraan enig gevolg te verbinden.
Het verweer wordt dan ook verworpen. Het hof acht het openbaar ministerie – gelet op het vorenstaande - ontvankelijk in de vervolging.
Tallon
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat het Tallon-criterium is geschonden. Hiertoe is aangevoerd dat de verdachte de misdrijven waarvan hij wordt verdacht niet zou hebben begaan als hij daartoe niet zou zijn uitgelokt door – waarschijnlijk - een DEA‑agent.
Het hof overweegt hieromtrent het navolgende
Door de verdediging is slechts gesteld dat mogelijk sprake is van uitlokking, maar deze veronderstelling is onvoldoende onderbouwd met concrete feiten en omstandigheden. Naar het oordeel van het hof is er geen begin van aannemelijkheid dat de verdachte is uitgelokt door een DEA-agent dan wel dat de IPOL-informatie onbetrouwbaar zou zijn of op onrechtmatige wijze zou zijn verkregen. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij
in ofomstreeks
de periode van12 juni 2011
tot en met 23 juni 2011,te Rotterdam
en/of Oosterhout, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
(al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet),ongeveer (netto) 2505,49 kilogram cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij
in ofomstreeks de periode van 25 mei 2011 tot en met 23 juni 2011, te Rotterdam en/of Oosterhout, althans in Nederland, en/of Ecuador,
tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer (netto) 2505,49 kilogram cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
  • een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, om daarbij behulpzaam te zijn en/of
  • zich en/of (een) ander(en) gelegenheid
  • voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebbende/zijnde verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s)
  • afgereisd naar Ecuador voor het maken van afspraken met zijn mededader
  • contact onderhouden en/of afspraken gemaakt met zijn mededader
  • telefonisch en
  • een of meer afnemer(s) voor die cocaïne gezocht en/of benaderd en/of
  • telefonisch en/of per sms contact onderhouden met een of meer afnemer(s) van die cocaïne en/of
  • een of meer telefoongesprek(ken)gevoerd en/of sms
  • een loods en/of (bedrijfs)pand gezocht en/of gehuurd voor het opslaan van die cocaïne en/of
  • een of meer ontmoeting
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Hoeveelheid cocaïne
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotities – op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat het nettogewicht van de aangetroffen cocaïne 2505,49 kilogram bedroeg, aangezien slechts een klein deel van de gevonden pakketten is onderzocht, zodat van de vernietigde pakketten niet is komen vast te staan dat zich daarin cocaïne bevond. Voorts is het totaalgewicht van de pakketten op een onjuiste wijze berekend.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen blijkt dat in totaal 2486 pakketten, met een brutogewicht van in totaal 2894,55 kilogram, in beslag zijn genomen. De pakketten waren verpakt en verdeeld over 139 dozen en uit iedere doos, met uitzondering van de doos waarin slechts 2 pakketten werden aangetroffen, werd willekeurig een pakket geselecteerd. Deze 138 pakketten en de 3 terugplaatsmonsters zijn ter beschikking gesteld aan het Team Forensische Opsporing van de Politie Rotterdam Rijnmond. De 138 pakketten hadden nagenoeg dezelfde afmetingen, dezelfde verpakking, dezelfde inhoud en hetzelfde gewicht. Van deze 138 pakketten is het nettogewicht bepaald en op basis daarvan is het totaalgewicht van de 2486 pakketten berekend. Door het Team Forensische Opsporing werd een kleine hoeveelheid van het materiaal uit elk van de 138 pakketten en de 3 terugplaatsmonsters onderworpen aan enkele microchemische testen. Het materiaal van alle pakketten en terugplaatsmonsters testte positief op de aanwezigheid van cocaïne. Vervolgens zijn uit deze 138 pakketten en de 3 terugplaatsmonsters 31 monsters genomen en naar het NFI toegestuurd. Uit het rapport van het NFI blijkt dat deze 31 monsters positief zijn getest op cocaïne. Gelet op het vorenstaande acht het hof de geteste monsters en de gewogen pakketten voldoende representatief om de conclusie te kunnen trekken dat de onderschepte pakketten netto in totaal ongeveer 2505,94 kilogram cocaïne hebben bevat. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Opzet
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het opzet van de verdachte slechts was gericht op het invoeren van 200 tot 300 kilogram cocaïne.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verklaring van de verdachte dat hij slechts medewerking wilde verlenen aan het invoeren van 200 tot 300 kilogram cocaïne vindt geen steun in de overige zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Er is ongeveer netto 2505,94 kilogram cocaïne ingevoerd en de verdachte was daar op de bewezenverklaarde wijze bij betrokken.
Het hof is van oordeel dat, nu de verdachte heeft erkend dat hij bereid was om medewerking te verlenen aan het invoeren van – naar eigen zeggen – 200 tot 300 kilogram cocaïne, hij het opzet heeft gehad om vanuit Ecuador een hoeveelheid cocaïne in te voeren in Nederland. Daarmee heeft hij zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de zending een grotere hoeveelheid cocaïne zou bevatten dan waar het opzet van de verdachte naar eigen zeggen op was gericht. Dit klemt te meer nu gesteld noch gebleken is dat de verdachte maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat meer dan 300 kilogram cocaïne zou worden vervoerd. Naar het oordeel van het hof kan derhalve wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte het opzet, ten minste in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de invoer van ongeveer 2505,49 gram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland. Het verweer wordt verworpen.
Geheimhouderstaps
Het standpunt van de raadsman ten aanzien van het niet tijdig vernietigen van de geheimhouderstaps is dermate summier geformuleerd dat dit standpunt niet wordt beschouwd als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, zodat het hof hieraan verder voorbij gaat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:

De voortgezette handeling van:

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod

en

medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door zich of een ander gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur
van 9 jaren, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft de strafeis nader gemotiveerd met verwijzing naar recente jurisprudentie, naar aanleiding van de mededeling van de raadsman dat het openbaar ministerie eerder had laten weten dat een gevangenisstraf van 6 jaren passend en geboden zou zijn.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich op bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan de invoer van ongeveer netto 2505,49 kilogram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland en hij heeft daartoe (strafbare) voorbereidingshandelingen gepleegd. Indien de container niet zou zijn onderschept, zou de verdachte een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan de handel in en het gebruik van cocaïne, waardoor de volksgezondheid ernstig wordt bedreigd en waardoor onder de gebruikers het plegen van vermogensdelicten wordt bevorderd, teneinde de voor het gebruik benodigde gelden te verkrijgen. Dit veroorzaakt veel schade, onrust en overlast in de samenleving. De verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en was slechts uit op eigen financieel gewin.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 november 2014, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. De verdachte is zowel in Nederland als in Duitsland eerder veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten als de onderhavige. Deze veroordelingen zijn langer geleden, maar daarbij zijn lange onvoorwaardelijke gevangenisstraffen opgelegd, zij het dat de veroordeling in Duitsland ook betrekking had op een ander strafbaar feit.
Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten niet anders kunnen worden bestraft dan met een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Het hof heeft acht geslagen op de omstandigheid dat bij de berechting in eerste aanleg de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Gelet echter op de voortvarende behandeling van de strafzaak in hoger beroep ziet het hof geen reden aan dit verzuim gevolgen te verbinden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 47, 56, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. J.M. van de Poll, mr. G. Knobbout en mr. C.J. van der Wilt, in bijzijn van de griffier mr. L.A.M. Karels.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 december 2014.
Mr. G. Knobbout en mr. C.J. van der Wilt zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.