ECLI:NL:GHDHA:2014:4132

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2014
Publicatiedatum
17 december 2014
Zaaknummer
BK-14-00185 t-m 14-00188
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van informatiebeschikkingen door de Belastingdienst in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de informatiebeschikkingen die de Inspecteur had afgegeven aan belanghebbende, een oudere vrouw die door haar gezondheidstoestand niet in staat was om de gevraagde informatie te verstrekken. De Inspecteur had op 15 oktober 2012 en 12 oktober 2012 informatiebeschikkingen afgegeven over de jaren 2001 tot en met 2004, waarbij belanghebbende werd verzocht gegevens te verstrekken over haar bankrekeningen in het buitenland. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze beschikkingen, maar de rechtbank had haar beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep stelde belanghebbende dat de informatiebeschikkingen onterecht waren, omdat zij door haar geestelijke en fysieke gezondheid niet in staat was om de gevraagde informatie te leveren. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur de informatiebeschikkingen terecht had afgegeven, omdat belanghebbende niet had aangetoond dat zij niet in staat was om de gevraagde informatie te verstrekken. Het Hof benadrukte dat de informatieverplichting op belastingplichtigen rust en dat het aan belanghebbende was om maatregelen te treffen om aan deze verplichting te voldoen. Het Hof bevestigde de uitspraken van de rechtbank en stelde belanghebbende een termijn van zes weken om alsnog de gevraagde informatie te verstrekken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-14/00185 tot en met BK-14/00188

Uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 2 december 2014

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en

de directeur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 4 februari 2014, nummers SGR 13/5815 tot en met SGR 13/5817 en SGR 13/5820, betreffende na te melden beschikkingen.

Beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
De Inspecteur heeft op 15 oktober 2012 over het jaar 2001 en op 12 oktober 2012 over de jaren 2002 tot en met 2004 aan belanghebbende informatiebeschikkingen gegeven als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr en informatiebeschikkingen).
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de beschikkingen bezwaar gemaakt. Bij uitspraken op bezwaar van 13 juni 2013 heeft de Inspecteur de beschikkingen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en belanghebbende in de gelegenheid gesteld binnen een termijn van vier weken, gerekend vanaf de dag waarop de uitspraak is verzonden, alsnog aan de Inspecteur de in de brief van 13 februari 2012 gestelde vragen te beantwoorden.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de rechtbank hoger beroep ingesteld. Van belanghebbende is in hoger beroep een griffierecht geheven van in totaal € 122. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 21 oktober 2014, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3. Op grond van de stukken van het geding gaat het Hof in hoger beroep uit van de volgende door de rechtbank in haar uitspraak vermelde feiten, waarbij de rechtbank belanghebbende als “eiseres” en de Inspecteur als “verweerder” heeft aangeduid.
“1. Bij brief van 13 februari 2012 heeft verweerder onder meer het volgende aan eiseres geschreven:
“Volgens mijn informatie bent u in het bezit (geweest) tot een of meer bankrekeningen in het buitenland. De gegevens van deze bankrekening(en) kunnen van belang zijn voor uw belastingheffing, daarom verzoek ik u mij de gegevens en inlichtingen te verstrekken die in deze brief worden gevraagd. Ik verzoek u de vragen, per bankrekening, te beantwoorden.
Algemeen
1. Wat voor soort rekening betrof het en in welke valuta?
2. Op welke datum (dag-maand-jaar) is deze rekening geopend?
3. Door wie is deze rekening geopend?
Crediteringen
4. Op welke wijze hebben u en/of uw partner bedragen gestort of laten storten, dan wel overgemaakt of laten overmaken op deze bankrekening (in de ruimste zin van het woord)?
5. Op welke data (dag-maand-jaar) hebben stortingen en/of overmakingen plaatsgevonden?
6. Wat is de hoogte van de afzonderlijke stortingen en/of overmakingen?
7. Wat is de herkomst van de gestorte en/of overgemaakte bedragen?
Debiteringen
8. Op welke wijze hebben u en/of uw partner bedragen opgenomen of laten opnemen, dan wel overgeboekt of laten overboeken van deze bankrekening (in de ruimste zin van het woord)?
9. Op welke data (dag-maand-jaar) hebben opnamen en/of overboekingen plaatsgevonden?
10. Wat is de hoogte van de afzonderlijke opnamen en/of overboekingen?
11. Wat was het bestedingsdoel van deze opnamen of overboekingen?
Opbrengsten
12. Heeft u het saldo en/of de opbrengsten van het banktegoed vermeld in uw aangiften inkomstenbelasting en/of vermogensbelasting?
Tevens verzoek ik u mij de volgende bescheiden te verstrekken:
- een specificatie van de ontvangen rente per jaar (vermeld hierbij ook het soort rente, bijvoorbeeld spaarrekeningen, obligaties enz.);
- een specificatie van de opbrengst per jaar (vermeld hierin ook de te verrekenen belasting en buitenlandse bronbelasting).
- een specificatie van de ontvangen opbrengsten van de onroerende zaak)k(en) per jaar (vermeld hierbij ook het soort opbrengsten, bijvoorbeeld huur enz);
- een specificatie van alle kosten met betrekking tot de onroerende za(a)k(en) per jaar.
U moet in ieder geval de volgende afschriften verstrekken:
- een afschrift van het openingsformulier van de bankrekening(en);
- de afschriften van de banktegoed(en) per 31 december van ieder jaar.”
2. Bij brief van 17 september 2012 heeft verweerder een kopie van de in 1 vermelde brief aan de gemachtigde van eiseres (hierna te noemen: gemachtigde) gestuurd en hem in de gelegenheid gesteld om de in die brief gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken.
3. Verweerder heeft met dagtekening 12 oktober 2012 (voor wat betreft de jaren 2002 tot en met 2004) en 15 oktober 2012 (voor wat betreft het jaar 2001) de informatie-beschikkingen gegeven. In de beschikkingen verwijst verweerder naar de in 1 en 2 vermelde brieven.
4. Bij brief van 5 december 2012 heeft verweerder onder meer het volgende aan de gemachtigde geschreven:
“Ik deel u mee dat de inspecteur bereid is tot een oplossing: de nodige bedragen worden dan in overleg met u dan wel met uw cliënte in alle redelijkheid schat / geëxtrapoleerd. In dat geval wordt van u verlangd dat u, indien en voor zover mogelijk zoveel mogelijk informatie verstrekt over:
- Een of meer bekende saldi op diverse peilmomenten;
- Gegevens over opening- en of opheffingssaldo;
- Informatie over beleggingsgedrag (aandelen, obligaties, spaarrekeningen, edelmetalen enz.)
- Zoveel mogelijk overige bescheiden en of informatie over het saldo dat op deze rekening is gehouden / bijgeboekt / afgeboekt enzovoorts.
5. De gemachtigde heeft bij brief van 13 december 2012 een verklaring van een dokter overgelegd waarin het volgende is opgenomen: “[eiseres] is bekend met een st na herseninfarct en een dementieel beeld en niet meer in staat enige inhoudelijke vraag over haar financiën te beantwoorden”, met het verzoek deze verklaring mee te nemen bij de te nemen beslissing op de bezwaren van eiseres.”
3.2.
Voorts zijn in hoger beroep op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten komen vast te staan:
3.2.1.
Belanghebbende is geboren in 1918. Zij en/of haar voormalig echtgenoot heeft sedert de jaren dertig van de vorige eeuw een rekening bij een bank in Zwitserland. Op 26 juli 2004 heeft zij haar op die rekening staande vermogen verdeeld over haar beider kinderen. Aanleiding daarvoor was dat zij in dermate slechte gezondheidstoestand verkeerde dat zij dacht te overlijden.
3.2.2.
In 2010 is belanghebbende getroffen door een herseninfarct, waarbij het spraakgebied is beschadigd. Zij heeft afasie, waardoor zij niet in staat is een normale conversatie te voeren, in die zin dat ze niet goed duidelijk kan maken wat ze wil zeggen. Daarnaast is sprake van apraxie. Sinds enkele jaren lijdt belanghebbende tevens aan hartritmestoornissen en is zij sinds begin 2013 dementerend. Zij woont zelfstandig. Ze ontvangt zes uur thuiszorg per dag en wordt verder bijgestaan door haar zoon, die ook dikwijls bij haar slaapt. De post en financiën worden door haar zoon verzorgd.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur de beschikkingen terecht heeft gegeven, welke vraag belanghebbende ontkennend beantwoordt en de Inspecteur bevestigend.
4.2.
Belanghebbende heeft ter ondersteuning van haar standpunt zakelijk weergegeven - het navolgende aangevoerd:
1. De Inspecteur had de informatiebeschikkingen niet mogen geven. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het voor rekening en risico van belanghebbende dient te blijven dat zij niet in staat is zelf informatie te geven dan wel een ander daartoe opdracht te geven of te machtigen. De informatieverplichting van artikel 47 Awr is subjectief en gaat niet verder dan van de betrokkene in het concrete geval kan worden verwacht. Belanghebbende is gelet op haar geestelijke en fysieke gezondheidstoestand niet in staat om de door de Inspecteur gestelde vragen te beantwoorden of een ander opdracht te geven of te machtigen de gevraagde informatie aan te leveren. Op haar rust niet de plicht om zich onder curatele te laten stellen. Het aanstellen van een zaakwaarnemer zal geen soelaas bieden nu het algemeen bekend is dat Zwitserse banken enkel informatie verstrekken aan rekeninghouders en niet aan derden die zich als zaakwaarnemer opwerpen.
2. De rechtbank heeft ten onrechte het verzoek van belanghebbende afgewezen om de Inspecteur opdracht te geven te verklaren dat de te verstrekken informatie niet zal mogen worden gebruikt voor bestraffingsdoeleinden. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de vraag of en in hoeverre de inspecteur de aan hem verstrekte informatie bij het aan belanghebbende opleggen van (navorderings)aanslagen mede heeft gebruikt voor het opleggen van een boete, beoordeeld dient te worden bij een eventueel beroep tegen die nog op de leggen (navorderings)aanslagen en boetebeschikkingen. Dit is in strijd met het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2013, nr. 12/01880, BNB 2014/101, waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld dat een belastingplichtige niet is gehouden om materiaal dat afhankelijk van de wil van de belastingplichtige bestaat te verstrekken indien een belastingplichtige niet kan uitsluiten dat dit materiaal ter zake van bestraffingsdoeleinden tegen hem zal worden gebruikt. In de fase van de informatiebeschikking geldt de door de Hoge Raad geformuleerde restrictie eveneens. Een belastingplichtige komt derhalve het recht toe om zekerheid te verkrijgen dat de door hem verstrekte informatie uitsluitend zal worden gebruikt voor de heffing of inning van belastingen, aldus belanghebbende.
4.3.
De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd bestreden. Hij stelt zich op het standpunt dat de informatiebeschikking terecht is gegeven. Nu vaststaat dat belanghebbende een rekening bij een buitenlandse bankinstelling heeft aangehouden, is zij verplicht de gevraagde informatie te verschaffen. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij niet in staat is de gevraagde informatie te verschaffen.
4.4.
Voor een verdere uiteenzetting van de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1.
Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraken van de rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vernietiging van de informatiebeschikkingen.
5.2.
De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraken van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft het volgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende als “eiseres” en de Inspecteur als “verweerder” heeft aangeduid:
“10. Ingevolge artikel 47, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) is een ieder verplicht desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn.
Ingevolge onderdeel b van dat artikellid is een ieder gehouden boeken, bescheiden en andere gegevensdragers – of de inhoud daarvan – waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel aan de inspecteur beschikbaar te stellen. Dit ter keuze van de inspecteur.
Indien met betrekking tot een – voor zover hier van belang – op te leggen aanslag niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 47 van de Awr, kan de inspecteur dit op grond van artikel 52a, eerste lid, van de Awr vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (de informatiebeschikking).
11. Bij de beoordeling of eiseres heeft voldaan aan de verplichtingen van artikel 47 van de Awr en in het verlengde daarvan of de informatiebeschikkingen terecht zijn afgegeven, gaat de rechtbank uit van de in de brief van verweerder van 13 februari 2012 gevorderde informatie. Het in de informatiebeschikkingen gevraagde bewijs van opheffing van de door verweerder vermelde rekening laat de rechtbank buiten beschouwing, omdat uit het dossier niet blijkt dat eerder om deze informatie is verzocht.
12. De rechtbank stelt voorop dat verweerder de in 1 vermelde informatie mocht vragen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de gevraagde informatie voor de belastingheffing van eiseres over de onderhavige jaren van belang kan zijn en dat raadpleging van de door verweerder genoemde bescheiden van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing van eiseres over die jaren. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. Voorts heeft verweerder voldoende gelegenheid gegeven – te weten tot 13 oktober 2012 – om de gevraagde informatie te verstrekken en heeft verweerder gewezen op de gevolgen van het niet verstrekken van die informatie. Daarmee is voldaan aan de eisen die worden gesteld voor het kunnen geven van een informatiebeschikking.
13. Uit artikel 47 Awr volgt dat op belastingplichtige een vergaande verplichting rust tot het verstrekking van informatie ten dienste van een (juiste) belastingheffing. Dat eiseres, naar zij stelt, niet in staat is zelf deze informatie te leveren dan wel een ander daartoe opdracht te geven of te machtigen, is een omstandigheid die voor haar rekening en risico dient te blijven. Gelet op wat hiervoor is overwogen, moeten de beroepen ongegrond worden verklaard. Ingevolge artikel 27e, tweede lid, van de Awr zal de rechtbank een nieuwe termijn vaststellen om te voldoen aan de informatieverplichting.
14. Of en in hoeverre verweerder de aan hem verstrekte informatie bij het aan eiseres opleggen van (navorderingsaanslagen) ten onrechte mede heeft gebruikt voor het opleggen van een boete, dient beoordeeld te worden bij een eventueel beroep tegen die nog op te leggen (navorderings)aanslagen en boetebeschikkingen. De rechtbank wijst daarom het verzoek van eiseres om verweerder opdracht te geven de door haar eventueel te verstrekken informatie niet voor boete-oplegging te gebruiken, af.”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1.
Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Awr is ieder gehouden desgevraagd aan de inspecteur:
a. de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn;
b. de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan – zulks ter keuze van de inspecteur – waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen.
7.2.
Ingevolge artikel 49, eerste lid, van de Awr dienen de gegevens en inlichtingen duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te worden verstrekt, mondeling, schriftelijk of op andere wijze – zulks ter keuze van de inspecteur – en binnen een door de inspecteur te stellen termijn.
7.3.
Artikel 52a, eerste lid, van de Awr bepaalt, voor zover te dezen van belang, dat indien met betrekking tot een op te leggen navorderingsaanslag niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 41, 47, 47a, 49, 52, (…), de inspecteur dit kan vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking).
7.4.
Bij de beoordeling of belanghebbende heeft voldaan aan de verplichtingen van artikel 47 en artikel 49 van de Awr gaat het Hof met de rechtbank en partijen ervan uit dat de in de informatiebeschikkingen gevraagde informatie uitsluitend de informatie en bescheiden behelst die in de brief van 13 februari 2012 is verzocht; derhalve niet het in de informatiebeschikkingen gevraagde bewijs van opheffing van de bankrekening.
7.5.
Vaststaat dat belanghebbende sinds de jaren 30 van de vorige eeuw over vermogen op een Zwitserse bankrekening beschikt. Niet in geschil is dat de door de Inspecteur gevraagde informatie en gegevens van belang kunnen zijn voor de belastingheffing ten aanzien van belanghebbende voor de onderhavige jaren en dat raadpleging van de door de Inspecteur gevraagde bescheiden van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing van belanghebbende voor die jaren. Evenmin is in geschil dat de gevraagde gegevens en inlichtingen niet zijn verstrekt.
7.6.
De gemachtigde van belanghebbende stelt dat belanghebbende door haar hoge leeftijd en de gevolgen van haar lichamelijke en geestelijke gezondheidstoestand niet in staat is om de betekenis van de door de Inspecteur gestelde vragen te begrijpen en daardoor evenmin om de gevraagde informatie en gegevens te verstrekken.
7.7.
Bij de beantwoording van de vraag of de informatiebeschikkingen terecht zijn gegeven, komt het in dezen aan op de vraag of een zieke belastingplichtige die niet zelf in staat is om aan de informatieverplichting te voldoen, kan worden aangerekend dat hij in de periode voor het tijdstip waarop de door de Inspecteur gevraagde informatie en gegevens uiterlijk dienden te worden verstrekt, heeft nagelaten om maatregelen te treffen die ertoe zouden leiden dat wel aan de informatieverplichting kan worden voldaan, zoals het aanstellen van een zaakwaarnemer. Dit is slechts het geval indien in die periode de lichamelijke en geestelijke gezondheidstoestand van de belastingplichtige redelijkerwijs tot dergelijke maatregelen noopten. Bovendien is daarvoor vereist dat de belastingplichtige redelijkerwijs kon voorzien dat hij buiten staat zou geraken om zelf aan de informatieplicht te voldoen en hij ondanks zijn ziekte in die periode redelijkerwijs nog in staat was vorenbedoelde maatregelen te treffen (vgl. HR 28 september 2007, nr. 42.857, ECLI:NL:HR:2007:BA1718, BNB 2007/322).
7.8.
Gelet op de omstandigheid dat belanghebbende een zeer vergevorderde leeftijd heeft en dat zij reeds in 2004 in slechte gezondheidstoestand verkeerde, kan haar naar het oordeel van het Hof worden aangerekend dat zij in de periode voor het tijdstip waarop de door de Inspecteur gevraagde informatie en gegevens uiterlijk dienden te worden verstrekt, heeft nagelaten om maatregelen te treffen, zoals het aanstellen van een zaakwaarnemer of het geven van een adequate volmacht, die ertoe zouden leiden dat wel aan de informatieverplichting zou kunnen worden voldaan. Gesteld noch gebleken is dat zij in die periode niet op enig moment in staat was om maatregelen als bedoeld te treffen. Een aanwijzing daarvoor vindt het Hof in de omstandigheid dat zij nog in januari 2013 in staat was om aan mr. F.H.H. Sijbers een specifieke machtiging te verstrekken voor het voeren van bezwaar en gerechtelijke procedures tegen uitgevaardigde informatiebeschikkingen. Haar gemachtigde heeft desgevraagd ter zitting daarover verklaard dat toen hij met belanghebbende over de procedure inzake de informatiebeschikkingen sprak zij nog wel kon begrijpen waar de procedure over ging.
7.9.
Ook de klacht dat de rechtbank ten onrechte belanghebbendes verzoek heeft afgewezen om de Inspecteur opdracht te geven dat de te verstrekken informatie voor zover deze wilsafhankelijk van aard is niet zal mogen worden gebruikt voor bestraffingsdoeleinden, faalt. In zijn arrest van 8 augustus 2014, nr. 13/00933, ECLI:NL:HR:2014:2144, BNB 2014/206 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de rechter die oordeelt over een informatiebeschikking niet hoeft te waarborgen dat de verstrekte informatie, voor zover deze wilsafhankelijk van aard is, niet mag worden gebruikt voor sanctiedoeleinden. Dit is anders, zo heeft de Hoge Raad in voormeld arrest geoordeeld, indien de verstrekking van die informatie wordt afgedwongen door bijvoorbeeld een dwangsom. Daarvan is in het onderhavige geval echter geen sprake.
7.10.
Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep ongegrond. Beslist dient te worden als hierna vermeld.

Proceskosten en griffierecht

Het Hof acht, nu het hoger beroep ongegrond is, geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Evenmin is er aanleiding belanghebbende het griffierecht te vergoeden.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraken van de rechtbank en stelt belanghebbende een termijn van zes weken, gerekend vanaf de dag waarop deze uitspraak is verzonden, om alsnog aan de Inspecteur de in de informatiebeschikkingen gevraagde informatie te verstrekken.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Chr.Th.P.M. Zandhuis, H.A.J. Kroon en S.T.M. Beelen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 2 december 2014 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.