ECLI:NL:GHDHA:2014:4125

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2014
Publicatiedatum
17 december 2014
Zaaknummer
BK-14-00109
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ANBI-status van een stichting gericht op soefisme

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de stichting [X], gevestigd te [Z], kan worden aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling (ANBI) volgens artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De inspecteur van de Belastingdienst Oost-Brabant had eerder het verzoek van de stichting om ANBI-status afgewezen, wat door de rechtbank Den Haag werd bevestigd. De stichting stelde dat zij voldeed aan de voorwaarden voor ANBI-status, maar de inspecteur betwistte dit en stelde dat de doelstellingen van de stichting niet gericht waren op het algemeen belang.

De rechtbank had geoordeeld dat de stichting niet aannemelijk had gemaakt dat zij het algemeen belang diende, en het Hof bevestigde deze beslissing. Het Hof oordeelde dat de statuten van de stichting, die in 2012 waren gewijzigd, niet de vereiste levensbeschouwelijke doelstelling bevatten die nodig is voor ANBI-status. De stichting had aangevoerd dat haar activiteiten, zoals het onderwijzen van soefisme en het organiseren van culturele evenementen, wel degelijk een algemeen nut dienden, maar het Hof was van mening dat de feitelijke activiteiten niet voldeden aan de wettelijke eisen.

Het Hof concludeerde dat de stichting niet kon worden aangemerkt als ANBI, omdat zij niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 5b AWR. De stichting had ook geen bewijs geleverd voor haar claim dat zij in een vergelijkbare positie verkeerde als andere ANBI-instellingen die zich bezighouden met soefisme. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het Hof oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-14/00109

Uitspraak d.d. 26 november 2014

in het geding tussen:
[X]gevestigd te [Z]belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst Oost-Brabant, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 januari 2014, nummer SGR 13/6442, betreffende na te vermelden beschikking.

Beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
Bij beschikking van 6 november 2012 heeft de Inspecteur het verzoek van belanghebbende om te worden aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling (ANBI) afgewezen.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 27 juni 2013 het tegen de afwijzing gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 493. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 3 september 2014, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde gaat het Hof in hoger beroep uit van de door de rechtbank onder 1 tot en met 5 van haar uitspraak vermelde feiten, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid.
“1. Eiseres is opgericht [… 1]1997 en gevestigd te [Z].
2. Bij oprichting droeg eiseres de naam: [V]
Blijkens de op dat moment geldende statuten had de stichting ten doel:
"het beoefenen van godsdienst overeenkomstig de leer van het soefisme en humanistische herdenking in de soefiwereld. "
Eiseres trachtte blijkens haar statuten dit doel te bereiken door:
"het organiseren van activiteiten zoals gebedsbijeenkomsten, diensten en feesten, het bouwen en in stand houden van een gebouw waarin deze activiteiten kunnen plaatsvinden."
3. Op 18 augustus 2000 vindt er een statutenwijziging plaats waarbij haar doelstelling wordt gewijzigd in:
"het bevorderen van het culturele leven en het beoefenen van godsdienst overeenkomstig de leer van het soefisme en humanistische herdenking in de soefiwereld. "
Blijkens de gewijzigde statuten trachtte eiseres dit doel te bereiken door:
"-
het organiseren van activiteiten zoals diensten, gebedsbijeenkomsten en feesten [… 2]
- het onderwijzen van soefi-muziek, het houden van lezingen over de culturele en godsdienstige aspecten van het soefisme, het onderwijzen van soefisme;
- het periodiek (maandelijks) uitgeven van een stichtingsblad;
- het bouwen en in standhouden van een gebouw waarin deze activiteiten plaatsvinden. "
4. Op 21 maart 2012 worden de statuten van de stichting wederom gewijzigd waarbij tevens de naam van eiseres wordt gewijzigd. Artikel 1 en 2 van de gewijzigde statuten luiden:
"Naam en Zetel
Artikel 1

1 De Stichting draagt de naam

[X]

2 (…)

Doel
Artikel 2

1 De stichting heeft ten doel: het onderzoeken van de cultuur van verschillende volkeren, speciaal waar dit betreft de muziek en de traditionele leefwijze die bedoelde volkeren hebben en met elkaar gemeen hebben, zoals spiritualiteit en zelfkennis. Daarbij beoogt de stichting een handvat te bieden voor de wijze waarop dergelijk onderzoek kan worden verricht.

2 Zij tracht dit doel te bereiken door:

a. het organiseren van activiteiten in de vorm van bijeenkomsten, conferenties
en feesten[E]
b. het verzorgen van onderwijs in muziek; het organiseren van concerten in
popmuziek, traditionele muziek en spirituele muziek uit verschillende landen;
c. het organiseren van voordrachten waarbij wordt kennisgemaakt met
verschillende culturen en hun tradities,
d. het verzorgen van onderwijs in, de vertaling en het publiceren van
spirituele poëzie over zelfkennis; het verzorgen van onderwijs in onder
andere Yoga en over vreedzame samenleving.
e. het organiseren van workshops onder andere over de mensenrechten, het
ontwerpen en het onderhouden van een internetsite. "
5. Op 23 april 2012 heeft eiseres verzocht om per 1 januari 2012 te worden aangemerkt als een ANBI. Tevens vraagt zij om de cultuurstatus.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
In geschil is of belanghebbende is aan te merken als een ANBI als bedoeld in artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
4.2.
Belanghebbende stelt dat zij voldoet aan de voorwaarden die worden gesteld in artikel 5b Awr juncto artikel 1a van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 (Ur Awr). Voorts is volgens belanghebbende de uitspraak op bezwaar in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Tot slot doet belanghebbende een beroep op de hardheidsclausule.
4.3.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat met de doelstelling van belanghebbende geen algemeen belang wordt beoogd en dat de activiteiten waarmee belanghebbende haar doelstelling tracht te verwezenlijken geen algemeen belang dienen. Verder wordt niet voldaan aan alle in artikel 1 a Ur Awr genoemde voorwaarden. Belanghebbende kan daarom evenmin worden aangemerkt als levensbeschouwelijke instelling. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn nageleefd, meer in het bijzonder is geen sprake van een gelijk geval met instellingen die de verspreiding van het soefisme als doelstelling hebben die wel door de Inspecteur als ANBI zijn gerangschikt.

Conclusies van partijen

5.1.
Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en wijziging van de beschikking in die zin dat haar de ANBI status wordt toegekend.
5.2.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft beroep ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid:
“9. Artikel 5b Awr luidt, voorzover hier van belang, als volgt:
"Een algemeen nut beogende instelling is:
a. een instelling-
niet zijnde een vennootschap met in aandelen verdeeld kapitaal, een coöperatie, een onderlinge waarborgmaatschappij of een ander lichaam waarin bewijzen van deelgerechtigdheid kunnen worden uitgegeven-
die:
1°. uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beoogt;
.
voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden (…);
3°. gevestigd is in het Koninkrijk, in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een bij ministeriële regeling aangewezen staat, en
4°. door de inspecteur als zodanigis
aangemerkt;
b.(… )
2. (…)

3. Als algemeen nut in de zin van dit artikel wordt beschouwd:

(…)
c.
onderwijs, wetenschap en onderzoek;
(…
i.
religie, levensbeschouwing en spiritualiteit;
(…)

4. Een algemeen nut beogende instelling die zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend richt op cultuur, kan verzoeken tevens te worden aangemerkt als culturele instelling.

10. Artikel 1a UR Awr luidt, voorzover hier van belang, als volgt:

1. Een instelling wordt door de inspecteur aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling indien en zolang:

a.(…)
b. uit de regelgeving en de feitelijke werkzaamheden van de instelling blijkt dat de instelling uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen belang dient;
(….)
f. de instelling beschikt over een actueel beleidsplan dat inzicht geeft in de door de instelling te verrichten werkzaamheden ter verwezenlijking van haar doelstelling, de wijze van verwerving van inkomsten, het beheer van het vermogen van de instelling en de besteding daarvan;
(…)
h.
uit de regelgeving van de instelling blijkt dat bij opheffing van de instelling een batig liquidatiesaldo wordt besteed ten behoeve van een algemeen nut beogende instelling met een soortgelijke doelstelling of van een buitenlandse instelling die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beoogt en die een soortgelijke doelstelling heeft, (…).
11. Onder 'uitsluitend of nagenoeg uitsluitend' dient te worden verstaan 90% of meer.
12. Van het dienen van het algemeen belang is sprake indien de doelstelling en de werkzaamheden van een instelling rechtstreeks erop zijn gericht het algemeen belang Ie dienen (vgl. HR 12 mei 2006, ECLI:NL:HR:2006:AT8202). Hiervan is geen sprake wanneer de instelling zich richt op de behartiging van het particuliere belang van individuen of een groep personen. Niet voldoende is dat de werkzaamheden indirect of mede als nuttig effect hebben dat het algemeen belang wordt gediend.
13. Eiseres dient aannemelijk te maken dat zij het algemeen belang beoogt en dat zij met haar feitelijke werkzaamheden voor ten minste 90% het algemeen belang dient.
14. Eiseres heeft daartoe - kort weergegeven - aangevoerd dat haar doelstelling en feitelijke activiteiten algemeen nuttig zijn omdat deze gericht zijn op het uitdragen van de Soefi filosofie door middel van studie, meditatie, yoga, dans etc. Het gaat daarbij om het verspreiden van een levensbeschouwelijke/spirituele ideologie, te weten het Soefisme. Eiseres propageert haar activiteiten via folders/uitgiften. de activiteiten staan open voor een ieder, ongeacht geloofsovertuiging, Voor deelname aan de activiteiten van de Stichting bestaat geen betalingsverplichting. Zowel de bijdragen van de deelnemers (door eiseres aangeduid als niet-leden) als de bijdragen van de donateurs (door eiseres aangeduid als leden) zijn altijd vrijwillig. Eiseres heeft ter zitting erkend dat uit de statuten zoals die luiden sinds 21 maart 2012 niet blijkt dat het uitdragen van de leer van het Soefisme deel uit maakt van haar doelstelling. Het begrip Soefi is volgens eiseres echter uitsluitend uit de statuten verwijderd omdat eiseres problemen ondervond van groepen in de samenleving die de activiteiten van eiseres strijdig achten met de werkelijke leer van het Soefisme en daarmee aanverwante stromingen en religies. Zij stelt daarom dat voor de bepaling van haar doelstelling alle hiervoor aangehaalde versies van de statuten van de stichting in onderlinge samenhang in ogenschouw moeten worden genomen.
15. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat voor haar doelstelling alle drie de statuten in onderlinge samenhang moeten worden bezien, maar gaat uit van de laatst gewijzigde statuten omdat die geacht moeten worden de daadwerkelijke doelstelling van de Stichting weer te geven. Niet gesteld kan worden dat deze laatste wijziging slechts tekstueel van aard is. Uit die statuten blijkt niet dat eiseres als doelstelling heeft het verbreiden en bevorderen van het Soefisme noch van enige religie, levensbeschouwing en spiritualiteit.
16. Het doen van onderzoek op zichzelf kan gezien het bepaalde in artikel 5b, derde lid, onderdeel c, Awr. als algemeen nut worden aangemerkt. Eiseres heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat daarvan sprake is. Dat door de Stichting de verzen van de Perzische dichter en mysticus Rumi worden vertaald en dit inmiddels ook deels is gerealiseerd, vormt naar het oordeel van de rechtbank geen onderzoek. Voor het overige heeft eiseres niets overgelegd of aangevoerd waaruit blijkt dat daadwerkelijk onderzoek wordt gedaan.
17. Gelet op wat hiervoor is overwogen heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij daadwerkelijk beoogt het algemeen belang te dienen als bedoeld in artikel 5b van de Awr. Verweerder heeft dan ook terecht het verzoek om toekenning van de ANBI status afgewezen.
18. Eiseres beroept zich op het gelijkheidsbeginsel en verwijst daarvoor naar de ANBI status van 10 instellingen die kennelijk actief zijn op het gebied van de verspreiding van de Soefi-leer. De bewijslast dat sprake is van een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling rust op eiseres. Met de enkele stelling dat die andere Stichtingen/instellingen dezelfde activiteiten uitoefenen en dezelfde statutaire doelstelling hebben is eiseres niet in dat bewijs geslaagd. Ook anderszins is niet is gebleken dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel.
19. Eiseres stelt verder dat sprake is van schending van het rechtszekerheidsbeginsel en voert daartoe aan dat ten aanzien van Soefi-ordes sprake is van een vaste gedragslijn waaruit door verweerder ontwikkeld beleid blijkt. De rechtszekerheid brengt mee dat ook eiseres een beroep kan doen op dit beleid. Eiseres heeft echter tegenover de verklaring van verweerder dat ter zake geen beleid is ontwikkeld. niet aannemelijk gemaakt dat daadwerkelijk sprake is van enig beleid waaruit zou kunnen volgen dat aan eiseres de ANBI status zou moeten worden toegekend ondanks dat zij niet aan de wettelijke eisen daarvoor voldoet. Haar enkele stelling dat sprake is van een open wettelijke norm en dat verweerder daarom verplicht is beleid te ontwikkelen, is daarvoor onvoldoende. De rechtbank merkt overigens op dat zo er al kan worden gesproken van een vaste gedragslijn ten aanzien van Soefi-ordes, dat eiseres niet kan baten gezien hetgeen hiervoor is overwogen over het gelijkheidsbeginsel.
20. De rechtbank is niet bevoegd om toepassing te geven aan de hardheidsclausule van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, omdat dit is voorbehouden aan de minister van financiën.
21. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden
verklaard.”

Beoordeling van het hoger beroep

Inleiding; algemeen
7.1.
Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof maakt die beslissing en de gronden waarop zij berust, tot de zijne. Al hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd brengt het Hof niet tot een ander oordeel. Het Hof voegt hier nog het volgende aan toe.
Statutaire doelstelling; feitelijke activiteiten
7.2.
Gelet op het met juistheid door de rechtbank in de overwegingen 9 en 10 van haar uitspraak geschetste normkader geldt als voorwaarde voor het kwalificeren als ANBI, dat uit de regelgeving van de instelling blijkt dat de instelling uitsluitend dan wel nagenoeg uitsluitend (dat wil zeggen voor meer dan 90 percent) het algemeen belang dient. Als “regelgeving van de instelling” heeft te dezen te gelden de statuten van belanghebbende zoals deze luiden met ingang van 21 maart 2012, welke als volgt luiden:

“Doel

Artikel 2.
1. De stichting heeft ten doel: het onderzoeken van de cultuur van verschillende volkeren, speciaal waar dat betreft de muziek en de traditionele leefwijze die bedoelde volkeren he bben en met elkaar gemeen hebben, zoals spiritualiteit en zelfkennis. Daarbij beoogt de stichting een handvat te bieden voor de wijze waarop dergelijk onderzoek kan worden verricht.
2. Zij tracht dit doel te bereiken door:
a. het organiseren van activiteiten in de vorm van bijeenkomsten, conferenties,
en feesten[E];
b. Het verzorgen van onderwijs in muziek; het organiseren van concerten in popmuziek, traditionele muziek en spirituele muziek uit verschillende landen;
c. het organiseren van voordrachten waarbij wordt kennisgemaakt met verschillende culturen en hun tradities,
d. het verzorgen van onderwijs in, de vertaling en het publiceren van spirituele poezie over zelfkennis; het verzorgen van onderwijs in onder andere Yoga en over vreedzame samenleving.
e. het organiseren van workshops onder andere over de mensenrechten, het ontwerpen en het onderhouden van een internetsite.
3. De stichting beoogt niet het maken van winst.”.
7.3.
Het Hof is op grond van het hiervoor weergegeven citaat van oordeel dat het statutaire doel van belanghebbende ook niet als van levensbeschouwelijke aard is te duiden. Anders dan belanghebbende betoogt dienen daarbij niet de voorheen geldende statuten en de daarin verwoorde doelstelling mede in de beoordeling te worden betrokken. Het Hof gaat er vanuit dat het bestuur bij het opnieuw vaststellen van de statuten bewust gekozen heeft voor de huidige inhoud en vormgeving en zal belanghebbende – op gelijke wijze als de rechtbank - daaraan ook houden. Aan dit oordeel doel niet af dat belanghebbende heeft verzocht om per 1 januari 2012 te worden aangemerkt als een ANBI, reeds omdat op het moment van de aanvraag - 23 april 2012 – de voorheen geldende statuten door de huidige statuten waren vervangen.
7.4.
Nu het Hof reeds op grond van het niet voldoen aan de kwalitatieve vereisten – de doelstelling van belanghebbende kwalificeert niet en zoals de Inspecteur onweersproken heeft gesteld ontbreekt een actueel beleidsplan – komt het Hof niet toe aan een oordeel over de vraag of de feitelijke werkzaamheden voldoen aan de eisen die de wetgever respectievelijk de regelgever aan de status van een ANBI heeft gesteld.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
7.5.
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de Inspecteur bij het geven van de bestreden beschikking de algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet in acht heeft genomen. Voor de onderbouwing welke belanghebbende daaraan heeft gegeven verwijst het Hof naar de gedingstukken, in het bijzonder naar de pleitnota welke tijdens de mondelinge behandeling van het hoger beroep op 3 september 2014 is uitgesproken. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd weersproken.
7.6.
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende, op wie de bewijslast rust feiten en/of omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken dat sprake is van een schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, niet is geslaagd in van het haar te verlangen bewijs. Daarbij heeft het Hof het volgende overwogen.
7.7.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de Inspecteur gedurende de bestuurlijke fase zich uitsluitend heeft gericht op de vraag of de feitelijke werkzaamheden in overeenstemming zijn met de eisen die aan een instelling met een levensbeschouwelijke doelstelling mogen en moeten worden gesteld. Eerst nadien heeft de Inspecteur dat standpunt verlaten – zo stelt belanghebbende - en zich op het standpunt gesteld dat de statutaire doelomschrijving belanghebbende niet kwalificeert als een ANBI, maar deze andersluidende benadering niet dan wel niet naar behoren heeft gemotiveerd zodat in zoverre het motiveringsbeginsel is geschonden.
7.8.
Dat de Inspecteur zijn standpunten niet dan wel niet naar behoren heeft gemotiveerd zodat in zoverre het motiveringsbeginsel is geschonden, heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt. Het staat partijen in beginsel vrij om gedurende de loop van een geschil in bezwaar, beroep en hoger beroep nieuwe feiten en/of omstandigheden aan te dragen, dan wel juridische stellingen in te nemen, tenzij de wederpartij daardoor in zijn processuele belangen wordt geschaad. Van dit laatste is het Hof niet gebleken nu blijkens de gedingstukken belanghebbende in ruime mate in staat is geweest kennis te nemen van de beweerdelijke andere standpunten van de Inspecteur en daartegen verweer te voeren. Dat zulks in concreto niet het geval is geweest heeft belanghebbende naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt. Ook in zoverre faalt het hoger beroep.
7.9.
Voorts heeft belanghebbende zich gesteld dat sprake is van het schenden van het gelijkheidsbeginsel en in het verlengde daarvan het rechtszekerheidsbeginsel. Daarbij heeft belanghebbende onder meer aangevoerd dat haar positie vergelijkbaar is met die van de vrijmetselarij en dat zij daarom, evenals de vrijmetselarij, er recht op heeft te worden aangemerkt als ANBI. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende, op wie in deze de bewijslast rust, onvoldoende feiten gesteld die, indien aannemelijk, de conclusie kunnen dragen dat belanghebbende in een vergelijkbare positie als de vrijmetselarij verkeert. Voor het overige heeft belanghebbende in hoger beroep geen nieuwe feiten en/of omstandigheden aangedragen, noch nieuwe juridische argumenten welke bij gegrondbevinding het Hof tot een andersluidend oordeel zouden kunnen leiden dan de rechtbank in haar overwegingen 18 en 19 heeft gegeven (vergelijk 7.1 hiervoor). Mitsdien faalt ook deze hogerberoepsgrond.
Tot slot
7.10.
Gelet op het vorenoverwogene moet worden beslist als hierna is vermeld.

Proceskosten

8. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.J.J. Engel, B. van Walderveen en G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema - van der Koogh. De beslissing is op 26 november 2014 in het openbaar uitgesproken en bij afwezigheid van mr. Engel door mr. Van Leijenhorst ondertekend.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.