In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in Polen in 1983, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken voor de diefstal van een lokfiets, die toebehoorde aan Stichting Aanpak Voertuigcriminaliteit. De verdachte had de fiets op 9 februari 2014 in 's-Gravenhage weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden in de vervolging en dat het bewijs van de aangetroffen fiets uitgesloten moest worden. Het hof verwierp deze verweren en oordeelde dat er geen sprake was van onrechtmatige opsporing. Het hof concludeerde dat de verdachte wel degelijk het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening had, aangezien hij de fiets had weggenomen en op een andere locatie op slot had gezet. Het hof achtte de diefstal wettig en overtuigend bewezen en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten. De strafbaarheid van de verdachte werd bevestigd, en het hof legde een gevangenisstraf van twee weken op. Tevens gelastte het hof de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf van 21 dagen, omdat de verdachte de voorwaarden niet had nageleefd. Het hof baseerde zijn beslissing op de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij het hof rekening hield met eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten.