ECLI:NL:GHDHA:2014:3812

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2014
Publicatiedatum
25 november 2014
Zaaknummer
200.152.953
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Interregionaal privaatrecht en toepasselijk recht in studielening geschil

In deze zaak heeft de Stichting Studiefinanciering Curaçao hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in Rotterdam, waarin de Stichting was veroordeeld tot terugbetaling van een studielening aan de geïntimeerde. De Stichting had een studielening van ANG 9.222,50 verstrekt aan de geïntimeerde, die zijn studie had gestaakt. De Stichting vorderde terugbetaling van het geleende bedrag, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter had de gevorderde buitengerechtelijke kosten afgewezen, omdat deze in strijd waren met de Wet op het Consumentenkrediet (WCK).

Het hof oordeelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was, omdat de geïntimeerde in Nederland woonde. Het hof bevestigde dat het recht van de voormalige Nederlandse Antillen van toepassing was, nu de overeenkomst een rechtskeuze voor dat recht bevatte. Het hof oordeelde dat de WCK niet van toepassing was op de rechtsverhouding tussen partijen, omdat deze wet niet geldt op Curaçao. De eerste grief van de Stichting, gericht tegen de afwijzing van de buitengerechtelijke kosten, werd gegrond verklaard. Het hof matigde de buitengerechtelijke kosten tot € 363,-, omdat de eerder gevorderde kosten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar hoog waren.

De tweede grief, die betrekking had op de contractuele rente, werd ook gegrond verklaard, maar het hof kon de beslissing van de kantonrechter niet verder matigen dan reeds was gedaan. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter voor zover het de buitengerechtelijke kosten betrof, en veroordeelde de geïntimeerde tot betaling van € 363,- aan de Stichting. De kosten van het hoger beroep werden gecompenseerd, en het arrest werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.152.953/01
Zaaknummer rechtbank : 2552088 \ CV EXPL 13-58046

arrest van 2 december 2014

inzake

Stichting Studiefinanciering Curaçao,

gevestigd te Willemstad, Curaçao,
appellante,
hierna te noemen: de Stichting,
advocaat: mr. E. Douma te Almere,
tegen

[naam],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
niet verschenen.

Het verloop van het geding

1.1
Bij exploot van 6 maart 2014 is de Stichting in hoger beroep gekomen van het door de kantonrechter (rechtbank Rotterdam, zittingsplaats Rotterdam), tussen partijen gewezen vonnis van 20 december 2013. Tegen [geïntimeerde] is verstek verleend. Bij memorie van grieven heeft de Stichting twee grieven tegen dat vonnis aangevoerd en toegelicht.
1.2
Vervolgens heeft de Stichting de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest en arrest gevraagd.

Beoordeling in hoger beroep

2. Het gaat in deze zaak om het volgende. De Stichting heeft een studielening aan [geïntimeerde] verstrekt van in totaal ANG 9.222,50 in hoofdsom. Partijen hebben daartoe op 24 juli 2003 een overeenkomst van geldlening gesloten. In verband met het staken van de studie door [geïntimeerde] is het geleende bedrag opeisbaar geworden. De Stichting heeft [geïntimeerde] meermalen aangemaand tot terugbetaling van het geleende bedrag, vermeerderd met rente en kosten. Betaling is uitgebleven.
3. De Stichting vordert in dit geding van [geïntimeerde] terugbetaling van de geleende som ad ANG 9.222,50, althans dat bedrag in euro’s berekend tegen de omrekenkoers van de dag waarop de betaling plaatsvindt, te vermeerderen met de contractuele rente ad 10% per jaar, subsidiair de wettelijke rente, vanaf 1 november 2004 tot aan de dag der algehele voldoening en de buitengerechtelijke incassokosten ad € 995,01 incl. btw, subsidiair € 847,- incl. btw, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding, vermeerderd met de nakosten en de wettelijke rente over een en ander.
4. De kantonrechter heeft bij het bestreden vonnis een bedrag van ANG 9.222,50, althans dat bedrag in euro’s berekend tegen de omrekenkoers van de dag waarop de betaling plaatsvindt, toegewezen, vermeerderd met de overeengekomen rente ad 10% per jaar, voor zover deze het maximaal krachtens de Wet op het Consumentenkrediet (WCK) toegestane percentage niet te boven gaat, vanaf 1 november 2004 tot de dag van algehele voldoening, alsmede [geïntimeerde] veroordeeld in de kosten van het geding. De gevorderde buitengerechtelijke kosten heeft de kantonrechter afgewezen omdat deze in strijd zijn met de WCK.
5. Bij de beoordeling van de grieven stelt het hof het volgende voorop. Het betreft hier een interregionale zaak. De rechter dient bij de beantwoording van de vraag of hem in een geval van interregionale aard rechtsmacht toekomt, zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij de bevoegdheidsbepalingen die voor hem gelden op het terrein van het internationaal privaatrecht (HR 2 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1063). Nu [geïntimeerde], de verwerende partij, in Nederland woont, is de Nederlandse rechter derhalve bevoegd. Ook ten aanzien van het in gevallen van interregionale aard toepasselijke recht geldt dat de rechter de regels van internationaal privaatrecht zoveel mogelijk overeenkomstig moet toepassen (HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0663). De onderhavige vordering heeft betrekking op een verbintenis uit overeenkomst. In de overeenkomst van studielening is een rechtskeuze voor het recht van de Nederlandse Antillen opgenomen. Per 10 oktober 2010 zijn de Nederlandse Antillen opgehouden te bestaan en is het eiland Curaçao een autonoom land binnen het Koninkrijk der Nederlanden geworden. De voormalige civiele wetgeving van de Nederlandse Antillen van voor 10 oktober 2010 is blijven gelden. Dit betekent dat de overeenkomst tussen partijen wordt beheerst door het recht van de voormalige Nederlandse Antillen (dat, voor zover in deze zaak van belang, gelijkluidend is aan het huidige recht van Curaçao).
6. De eerste grief van de Stichting is gericht tegen de afwijzing van de gevorderde buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter heeft die afwijzing gemotiveerd met de overweging dat deze kosten in strijd zijn met artikel 34 van de Wet op het Consumentenkrediet (verder: de WCK). De Stichting betoogt dat op de rechtsverhouding tussen partijen het recht van Curaçao van toepassing is en dat de WCK een Nederlandse wet is, die op Curaçao niet geldt.
7. De grief slaagt. Zoals hiervoor overwogen, is in deze zaak het Curaçaose recht van toepassing. De WCK maakt geen deel uit van het op Curaçao geldende recht.
8. De Stichting heeft gemotiveerd en onder overlegging (bij de inleidende dagvaarding) van aanmaningsbrieven gesteld dat zij buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt. De Stichting vordert primair de incassokosten ad € 995,01 zoals berekend op grond van artikel 7 lid 7 van de op de overeenkomst van geldlening van toepassing zijnde Algemene- en Leningsvoorwaarden Stichting Studiefinanciering Curaçao, te weten 15% over de hoofdsom inclusief rente. Subsidiair vordert de Stichting een bedrag van € 847,-, welk bedrag is gebaseerd op de Staffel buitengerechtelijke incassokosten en salarissen in rolzaken kanton, berekend over de hoofdsom plus de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2004.
9. Naar het te dezen toepasselijke (voorheen: Antilliaanse, thans) Curaçaose recht kan de rechter ambtshalve de bedongen buitengerechtelijke incassokosten matigen op de grond dat toepassing van het beding in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Het hof acht, gelet op de omstandigheid dat het hier een studielening betreft van een (semi-) overheidslichaam aan een particulier, de omvang van zowel de primair gevorderde, bedongen buitengerechtelijke incassokosten (15% van de hoofdsom + de rente) als de subsidiair gevorderde buitengerechtelijke incassokosten conform de onder 8 genoemde Staffel in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar hoog. Daarbij speelt voor het hof ook mee dat kennelijk, gelet op de door de Stichting gehanteerde ingangsdatum van de rente (1 november 2004) een zeer lange tijd is verstreken voordat de Stichting tot dagvaarding is overgegaan, waardoor de rentecomponent sterk is opgelopen. Het hof ziet daarom aanleiding de bedongen buitengerechtelijke incassokosten te matigen tot een bedrag van € 363,-, zijnde het bedrag dat volgens genoemde Staffel hoort bij een hoofdsom van € 3.736,68, zijnde de door de Stichting opgegeven tegenwaarde in euro’s van de gevorderde hoofdsom per de dag van de inleidende dagvaarding, exclusief rente.
10. Met grief II klaagt de Stichting erover dat de kantonrechter bij de veroordeling ten aanzien van de rente eveneens ten onrechte naar de WCK verwijst door de rente slechts toe te wijzen voor zover die het maximaal krachtens de WCK toegestane percentage niet te boven gaat. In het voetspoor van hetgeen bij grief I is overwogen ten aanzien van de toepasselijkheid van de WCK, slaagt ook deze grief. Dit kan de Stichting evenwel niet baten. Naar het te dezen toepasselijke (voorheen: Antilliaanse, thans) Curaçaose recht kan de rechter ambtshalve de bedongen contractuele rente matigen op de grond dat toepassing van het beding in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Het hof acht de overeengekomen rente ad 10% per jaar, mede gelet op de omstandigheid dat het hier een studielening betreft van een (semi-) overheidslichaam aan een particulier, onaanvaardbaar hoog. Het hof is van oordeel dat de contractuele rente dient te worden gematigd tot de op (voorheen: de Nederlandse Antillen, thans) Curaçao geldende wettelijke rente. Aangezien de Stichting evenwel niet slechter kan worden van haar eigen hoger beroep, dient het hof de beslissing van de kantonrechter in stand te laten en kan het hof de toe te wijzen rente niet verder matigen dan de kantonrechter heeft gedaan, te weten tot het maximaal krachtens de WCK toegestane percentage. De grief kan, hoewel op zichzelf gegrond, daarom op dit punt niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden.
11. Vanwege het slagen van grief I van de Stichting dient het bestreden vonnis gedeeltelijk te worden vernietigd, namelijk voor zover het betreft de algehele afwijzing van de gevorderde buitengerechtelijke kosten.
12. Aangezien beide partijen gedeeltelijk in het (on)gelijk zijn gesteld, ziet het hof aanleiding de kosten van het geding in hoger beroep te compenseren.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter (rechtbank Rotterdam, zittingsplaats Rotterdam) van 20 december 2013, doch uitsluitend voor zover daarbij het gevorderde bedrag voor buitengerechtelijke incassokosten geheel is afgewezen;
en in zoverre opnieuw recht doende:
- veroordeelt [geïntimeerde] om aan de Stichting tegen kwijting te betalen € 363,- aan buitengerechtelijke kosten;
- bekrachtigt dat vonnis voor het overige;
- compenseert de kosten van het hoger beroep;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.M. Wattendorff, A.J.M.E. Arpeau en M. Flipse en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 december 2014 in aanwezigheid van de griffier.