ECLI:NL:GHDHA:2014:3572

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2014
Publicatiedatum
5 november 2014
Zaaknummer
200.129.496-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident inzake bezwaren tegen eis- en grondslagwijzigingen in hoger beroep en overlegging van producties wegens geheimhoudingsbeding in mediation

In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarbij zij op 14 juni 2013 is gedagvaard. Het Gerechtshof Den Haag heeft op 4 november 2014 uitspraak gedaan in een incident dat door Petrotechnical Data Systems B.V. (PDS BV) was aangespannen. PDS BV verzet zich tegen de wijzigingen van de eis en de gronden in de memorie van grieven van [appellante], die volgens PDS BV in strijd zijn met de goede procesorde. Het hof heeft vastgesteld dat de eiswijzigingen niet in strijd zijn met de goede procesorde, ondanks dat PDS BV deze wijzigingen pas laat heeft ontdekt. Het hof oordeelt dat de procedure in hoger beroep een nieuwe procedure is, waarbij [appellante] gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om haar eisen en gronden te wijzigen. De vorderingen van PDS BV om bepaalde passages en producties buiten beschouwing te laten, zijn afgewezen, omdat deze al eerder aan het hof zijn voorgelegd. Het hof heeft PDS BV veroordeeld in de kosten van het incident, begroot op € 894,-, en verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.129.496/01
Zaaknummer rechtbank : 1171210 RL EXPL 12-14147
arrest van 4 november 2014 in het incident, bij vervroeging
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. K.C. Mensink te Den Haag,
tegen
Petrotechnical Data Systems B.V.,
gevestigd te Rijswijk,
geïntimeerde,
eiseres in het incident,
hierna te noemen: PDS BV,
advocaat: mr. A.J. van Wulfften Palthe te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

[appellante] is bij dagvaarding van 14 juni 2013 in hoger beroep gekomen tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag, team kanton, locatie Den Haag van 18 maart 2013.
Op 10 september 2013 heeft het hof een tussenarrest gewezen waarin een comparitie van partijen is gelast. Deze comparitie heeft plaats gevonden op 21 november 2013; van die comparitie is een proces-verbaal opgemaakt. De daarin genoemde stukken maken deel uit van het procesdossier. Ter comparitie is de afspraak gemaakt dat de comparitie later zou worden voortgezet. Met het oog op die voortzetting zijn op 17 maart 2014 bij H-formulier aanvullende producties in het geding gebracht door PDS BV. De voortzetting van de comparitie is vervolgens geannuleerd, zoals bevestigd is door mr. Mensink bij brief van 14 mei 2014.
Op 15 juli 2014 heeft [appellante] een memorie van grieven, met producties, genomen.
Daarop heeft PDS BV met een “akte houdende bezwaar tegen eis- en grondslagwijziging tevens houdende verzoek buiten toepassing laten passages en producties uit memorie van grieven” (hierna: de akte) een incident gestart. [appellante] heeft daarop gereageerd bij antwoordakte. Partijen arrest hebben gevraagd in het incident.

2.Beoordeling in het incident

2.1.
PDS BV verzet zich in de eerste plaats tegen de wijzigingen van de eis en de gronden bij memorie van grieven van [appellante], die PDS BV “op de valreep en bij toeval” heeft ontdekt, omdat – zo licht PDS BV toe – van die wijzigingen in de kop van de memorie van grieven noch in het H-formulier melding is gemaakt. PDS BV betoogt dat de eis- en grondslagwijziging, wegens strijd met de goede procesorde, buiten beschouwing moeten blijven.
2.2.
Het hof stelt vast dat volgens artikel 2.9 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven in de kop van de memorie van grieven en in het H-formulier – gebruikt voor het aankondigen van proceshandelingen – vermeld behoort te worden dat een eiswijziging plaatsvindt. Niet naleving daarvan heeft echter niet zonder meer tot gevolg dat de eiswijziging in strijd is met de goede procesorde.
2.3.
PDS BV verzet zich, onder verwijzing naar de goede procesorde, tegen de wijzigingen van de eis en de gronden bij memorie van grieven omdat, zoals zij dat formuleert [een en ander tot gevolg heeft] “
dat de procedure in hoger beroepinhoudelijk
een volstrekt nieuwe procedure wordt. Immers de eisen en (juridische) gronden van [appellante] in eerste aanleg (...) zijn inmiddels door haar verlaten terwijl zij nu in hoger beroep volstrekt nieuwe/gewijzigde eisen heeft ingesteld (...)”Daardoor, zo stelt zij, wordt zij bemoeilijkt in haar verdediging mede omdat over deze nieuwe geschilpunten (nog maar) in één feitelijke instantie kan worden geprocedeerd.
2.4.
Naar het oordeel van het hof zijn de eis- en grondslagwijzigingen in de memorie van grieven niet van dien aard dat sprake is van strijd met de goede procesorde. In eerste instantie heeft [appellante] veroordeling van PDS BV tot betaling van een vergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag gevorderd. Die grondslag heeft [appellante] in hoger beroep niet verlaten; zij is – anders dan in het geding in eerste instantie, waarin zij de kennelijke onredelijkheid van het ontslag vooral zocht in een “voorgewende of valse reden” – nu voor het anker gaan liggen van de grond genoemd in artikel 7:681 lid 2 aanhef en onder b. BW (het gevolgen criterium), en heeft haar argumentatie bij memorie van grieven daarop afgestemd. Anders dan in eerste instantie (waarin veroordeling tot betaling van een door de kantonrechter te bepalen schadevergoeding gevorderd werd) vordert [appellante] in hoger beroep veroordeling tot betaling van een kennelijk onredelijk ontslagvergoeding die zij heeft geconcretiseerd en waaraan zij een vordering tot betaling van een rentevergoeding heeft verbonden. Op deze wijze heeft [appellante] gebruik gemaakt van de gelegenheid die het hoger beroep partijen in het algemeen biedt om in het eerste processtuk de eis en de grondslag van de in eerste instantie geformuleerde eis te wijzigen. Dat daarmee in het hoger beroep een nieuw element in het debat wordt betrokken, over welk element nog slechts in één feitelijke instantie geoordeeld zal kunnen worden, leidt er op zichzelf niet toe dat sprake is van strijd met de goede procesorde. De vorderingen in het petitum van de memorie van grieven onder 2.b (betreffende de subsidiaire vordering tot betaling van een bedrag uit hoofde van de pensioenovereenkomst) en onder 3 (de verklaring voor recht – kort gezegd – betreffende de niet-toepasselijkheid van de “bad leaver-bepaling” in de aandeelhoudersovereenkomst), dwingen PDS BV er mogelijk toe nader verweer te voeren dat in eerste instantie niet reeds gevoerd is, maar deze nieuwe elementen in het geschil liggen in het verlengde van het debat zoals dat door partijen is gevoerd in het geding in eerste instantie.
Voor wat betreft de subsidiaire vordering tot betaling van een bedrag uit hoofde van de pensioenovereenkomst geldt bovendien dat deze vordering nauw samenhangt met de gevorderde vergoeding wegens de kennelijke onredelijkheid van het ontslag, terwijl deze pensioenovereenkomst – naar het hof voorshands aanneemt – onderdeel uitmaakt van de arbeidsrelatie tussen [appellante] en PDS BV die ook in het geding voor de kantonrechter centraal stond.
Ten aanzien van de gevorderde verklaring voor recht dat de “bad leaver-regeling” geen toepassing behoort te vinden geldt het volgende. In het geding in eerste instantie is de positie van [appellante] als aandeelhouder al aan de orde gesteld, mede in het kader van het debat over de vraag of [appellante] nu wel of niet als statutair-directeur van PDS BV viel aan te merken. Tegen die achtergrond is niet vol te houden dat een vordering die leidt tot een beoordeling van de al of niet verwijtbaarheid (aan [appellante]) van de beëindiging van de arbeidsrelatie met PDS BV, in verband met de daaraan te verbinden consequenties bij de gedwongen verkoop van de door [appellante] gehouden aandelen, niet past in deze procedure en leidt tot strijd met de goede procesorde.
2.5.
Voorts vordert PDS BV in het incident dat het hof zal bepalen dat het in de memorie van grieven opgemerkte in de nrs. 47, 48 en 53, en de inhoud van de bij die memorie gevoegde producties 8, 9 en 10 buiten beschouwing blijven bij de beoordeling van het geschil, nu deze passages en producties bestreken worden door een geheimhoudingsbepaling waar partijen aan gebonden zijn ingevolge de eerder door partijen gesloten een mediationovereenkomst.
2.6.
[appellante] heeft er bij antwoordakte in het incident op gewezen dat de door haar bij memorie van grieven overgelegde producties 8 tot en met 10 al eerder, namelijk bij brief van 17 maart 2014, door de toenmalige advocaat van PDS BV aan het hof zijn gestuurd. Een beroep op de geheimhoudingsverplichting door PDS BV is daarom misplaatst, zo voert [appellante] naar het oordeelt van het hof terecht aan. Dat geldt ook voor het bezwaar van PDS BV tegen de op deze producties gebaseerde tekst in de nrs. 47, 48 en 53 van de memorie van grieven.
Slotsom
2.7.
De incidentele vorderingen zullen worden afgewezen; PDS BV zal worden veroordeeld in de kosten in het incident. Deze kosten worden aan de zijde van [appellante] begroot op € 894,- (1 punt x tarief II) voor het salaris van de advocaat.
In lijn met het petitum zoals dat is geformuleerd bij memorie van grieven zal het hof de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

3.Beslissing

Het hof:
  • wijst de incidentele vorderingen af;
  • veroordeelt PDS BV in de kosten in het incident, aan de zijde van [appellante] begroot op € 894,-;
  • verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.J. Vetter, M. Flipse en S.R. Mellema en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 november 2014 in aanwezigheid van de griffier.