ECLI:NL:GHDHA:2014:357

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2014
Publicatiedatum
19 februari 2014
Zaaknummer
BK-13/00285
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking van beroep in belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 februari 2014 uitspraak gedaan over een verzoek van belanghebbende om proceskostenvergoeding na intrekking van een beroep. De belanghebbende had eerder navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen voor de jaren 1990 tot en met 1997, met een verhoging van honderd procent. Na bezwaar en beroep bij het Gerechtshof Amsterdam, dat de uitspraken van de Inspecteur vernietigde, werd de zaak door de Hoge Raad terugverwezen naar het Gerechtshof Den Haag. Belanghebbende trok zijn beroep in omdat de Inspecteur hem tegemoet was gekomen, maar verzocht om vergoeding van de kosten die hij had gemaakt voor de rechtsbijstand in het kader van het geding na verwijzing.

Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende geen schriftelijke conclusie heeft ingediend en dat de Inspecteur niet in staat was om het bewijs voor de boeten te leveren. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek om proceskostenvergoeding in zijn geheel moet worden afgewezen, terwijl belanghebbende stelde dat er bijzondere omstandigheden waren die een volledige vergoeding rechtvaardigden. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur in de kosten van de beroepsmatig verleende rechtsbijstand moest worden veroordeeld, maar dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een hogere vergoeding rechtvaardigden.

Uiteindelijk heeft het Hof de proceskosten vastgesteld op € 243,50, gebaseerd op de voorbereiding van het opstellen van een schriftelijke conclusie, en de Inspecteur veroordeeld in deze kosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummer BK-13/00285

Uitspraak d.d. 12 februari 2014

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en
de directeur van de Belastingdienst/Holland-Noord, de Inspecteur,
op het verzoek van belanghebbende om de Inspecteur op de voet van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Wet) te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het geding na verwijzing heeft gemaakt.

Procesverloop in verband met het verzoek

1.1. Aan belanghebbende zijn voor de jaren 1990 tot en met 1997 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning opgelegd. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd met een verhoging van honderd percent van de nagevorderde belasting, van welke verhoging geen kwijtschelding is verleend. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht. Voorts zijn aan belanghebbende voor de jaren 1998 tot en met 2000 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd, alsmede boetebeschikkingen. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslagen, de kwijtscheldingsbeschikkingen dan wel boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente bezwaar gemaakt.
1.3. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren afgewezen.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij het Gerechtshof Amsterdam ingesteld. Bij uitspraak van 15 december 2011, nr. P05/00137, heeft het Gerechtshof Amsterdam - voor zover hier van belang - het door belanghebbende tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de navorderingsaanslagen verminderd, de verhogingen voor de jaren 1990 tot en met 1992 alsmede 1995 tot en met 1997 kwijtgescholden, de boetebeschikkingen voor de jaren 1998 tot en met 2000 vernietigd, de verhogingen voor de jaren 1993 en 1994 gedeeltelijk kwijtgescholden, en de beschikkingen inzake heffingsrente verminderd.
1.5. Op het door belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam ingestelde beroep in cassatie heeft de Hoge Raad bij arrest van 8 maart 2013, nr. 12/00448 (ECLI:NL:HR:2013:BZ3490) die uitspraak vernietigd uitsluitend wat betreft de verhogingen voor de jaren 1993 en 1994 en het geding verwezen naar het Gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.
1.6. Belanghebbende heeft het beroep bij brief van 16 mei 2013 ingetrokken, omdat de Inspecteur alsnog geheel aan hem is tegemoetgekomen, en heeft daarbij het voormelde verzoek gedaan. Het verzoek is gespecificeerd bij brief van 18 juni 2013.
1.7. De Inspecteur heeft een verweerschrift met betrekking tot het verzoek ingediend. Een afschrift daarvan is aan belanghebbende gezonden.
1.8. Partijen hebben het Hof schriftelijk toestemming verleend om uitspraak te doen zonder onderzoek ter zitting.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan:
2.1. Partijen zijn op 18 maart 2013 in de gelegenheid gesteld naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad een schriftelijke conclusie in te zenden.
2.2. Op 22 maart 2013 heeft de Inspecteur telefonisch contact met de gemachtigde van belanghebbende opgenomen met de mededeling dat hij het voor beboetingsdoeleinden vereiste bewijs van de boeten begrepen in de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen over de jaren 1993 en 1994 waarschijnlijk niet kan leveren.
2.3. Op 27 maart 2013 heeft de Inspecteur bevestigd dat het bewijs niet kon worden geleverd.
2.4. Op 2 april 2013 heeft de Inspecteur de gemachtigde van belanghebbende schriftelijk bevestigd dat het bewijs niet kon worden geleverd, en dat de boeten over de jaren 1993 en 1994 geheel zullen worden vernietigd. Tegelijkertijd heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht het beroep in te trekken vanwege het vervallen van het enige na verwijzing nog resterende geschilpunt.
2.5. Aan belanghebbende is inzake het geding na verwijzing door een derde beroepsmatig rechtsbijstand verleend, bestaande uit de voorbereiding van het opstellen van een schriftelijke conclusie.
2.6. Belanghebbende heeft geen schriftelijke conclusie naar aanleiding van het arrest ingediend.

Strekking verzoek en standpunt Inspecteur

3.1. Het verzoek strekt primair tot het toekennen van het volledige bedrag aan gemaakte kosten in het kader van het geding na verwijzing van € 1.026,08, bestaande uit:
- het opstellen van een schriftelijke conclusie (1 uur en 35 minuten à € 300 per uur): € 475,00
- onderhanden werk (1 uur en 5 minuten à € 300 per uur): € 325,00
- 6 percent kantoorkosten €   48,00
- 21 percent btw € 178,08.
Subsidiair strekt het verzoek tot vergoeding van de kosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in het kader van het geding na verwijzing op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit), bestaande uit het opstellen van een schriftelijke conclusie (0,5 punt). Hierbij gaat hij uit van een geschil van gemiddeld gewicht (factor 1).
3.2. Belanghebbende stelt zich - zakelijk weergegeven - op het standpunt dat sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 2, derde lid, van het Besluit die een volledige proceskostenvergoeding rechtvaardigt.
3.3. De Inspecteur stelt zich primair op het standpunt dat het verzoek om proceskostenvergoeding in het geheel moet worden afgewezen. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft hij aangevoerd:
- belanghebbende heeft geen bijzondere omstandigheid gesteld die aanleiding zou geven tot een integrale c.q. andere dan forfaitaire vergoeding van proceskosten;
- er is geen sprake van een situatie waarin de Inspecteur een besluit heeft genomen of gehandhaafd terwijl op dat moment al duidelijk was dat dit besluit geen stand zou kunnen houden.
De Inspecteur stelt zich subsidiair op het standpunt dat belanghebbende volgens de regels van het Besluit ten hoogste in aanmerking kan komen voor een proceskostenvergoeding van € 236. Hierbij gaat hij uit van een half punt voor het voorbereiden van een schriftelijke conclusie en een geschil van gemiddeld gewicht (factor 1).

Beoordeling van het verzoek

4.1. Indien - zoals in het onderhavige geval - het beroep is ingetrokken omdat de Inspecteur aan belanghebbende is tegemoetgekomen, moet de Inspecteur, zo nodig ambtshalve, in de kosten van de beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden veroordeeld.
4.2. Voor de toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit, is slechts grond indien sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 2, derde lid, van het Besluit die dit rechtvaardigen. Belanghebbende heeft geen, althans onvoldoende feiten gesteld op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat zich bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan die aanleiding zouden kunnen geven tot een hogere proceskostenvergoeding. Het Hof wijst het verzoek om integrale proceskostenvergoeding af.
4.3. Het Hof is van oordeel dat aan belanghebbende een vergoeding toekomt in verband met de voorbereiding voor het opstellen van een schriftelijke conclusie. Het Hof stelt de proceskosten van belanghebbende in het kader van het geding na verwijzing, op de voet van artikel 8:75 van de Wet in verbinding met het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, volgens het vanaf 1 januari 2014 geldende tarief, voor de onderhavige zaak vast op € 243,50 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in het geding na verwijzing (0,5 punt à € 487 x 1 (gewicht van de zaak)).

Beslissing

Het Gerechtshof veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 243,50, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. B. van Walderveen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.M. Visser. De beslissing is op 12 februari 2014 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.