1.9[geïntimeerde] heeft in dit kort geding in eerste aanleg, na eiswijziging, gevorderd dat Lyneth uitvoerbaar bij voorraad wordt veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen het overeengekomen salaris vanaf 10 juli 2013 tot aan de datum waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig mocht blijken te zijn geëindigd, alsmede de salarisstroken te verstrekken over het gehele dienstverband onder verbeurte van een dwangsom van € 200,- voor elke dag dat Lyneth daarmee nalatig blijft, alsmede te betalen een bedrag van € 129,- wegens vermogensschade in de vorm van de door [geïntimeerde] betaalde eigen bijdrage aan haar advocaat, met proceskosten.
2. De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis in kort geding de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, met dien verstande dat aan de te verbeuren dwangsommen een maximum van € 10.000,- is gesteld, alles uitvoerbaar bij voorraad.
3. Het bestreden vonnis is aan Lyneth betekend op 23 juni 2014, met bevel tot betaling en sommatie tot het verstrekken van salarisstroken over de maanden juni, juli en augustus 2014. Bij exploit van 30 juli 2014 heeft [geïntimeerde] aan Lyneth doen aanzeggen dat dwangsommen waren verbeurd tot een bedrag van € 4.600,- en ook daarvoor bevel tot betaling gedaan. Op 7 juli 2014 en op 31 juli 2014 is op verzoek van [geïntimeerde] ten laste van Lyneth executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Rabobank.
4. Lyneth heeft incidenteel gevorderd dat de tenuitvoerlegging van het vonnis van 10 oktober 2013 wordt geschorst, al dan niet tegen zekerheidstelling, voor zover zij daarin is veroordeeld tot betaling van salaris en tot verstrekking van salarisstroken, alsmede dat [geïntimeerde] wordt bevolen de uit hoofde van deze veroordelingen gelegde beslagen onverwijld op te heffen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de executie. Aan deze incidentele vordering legt Lyneth het volgende ten grondslag. In de eerste plaats heeft [geïntimeerde] beslag gelegd op de rekening van Lyneth voor een bedrag van in hoofdsom € 5.362,38, terwijl het netto salaris van [geïntimeerde] over de periode 10 juli 2013 tot 26 september 2013, toen de arbeidsovereenkomst eindigde, slechts € 3.271,02 beliep. Om die reden is het beslag volgens Lyneth onrechtmatig. Voorts wijst Lyneth erop dat zij voor het bedrag van het netto salaris zekerheidsstelling heeft aangeboden, die door [geïntimeerde] niet is aanvaard, waardoor de bedrijfsactiviteiten van Lyneth belemmerd zijn. In de tweede plaats voert Lyneth aan dat alle indertijd beschikbare salarisstroken reeds ter zitting in eerste aanleg, en de salarisstroken over juli, augustus en september 2013 nadien binnen de sommatietermijn, aan [geïntimeerde] zijn overgelegd. Om die reden treft de veroordeling tot verstrekking van salarisstroken geen doel meer en is het beslag dat op de rekening van Lyneth is gelegd tot inning van dwangsommen onrechtmatig en vexatoir, aldus Lyneth.
5. [geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Het hof stelt voorop dat een partij die een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis heeft verkregen in beginsel bevoegd is dat vonnis te executeren, ook indien tegen het vonnis hoger beroep is ingesteld. De wet staat evenwel in hoger beroep de appelrechter toe op vordering van een partij de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis te schorsen (artikel 351 Rv). Ten aanzien van de maatstaven die behoren te worden aangelegd bij de beoordeling van (de ontvankelijkheid van) een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van dat vonnis, geldt (vgl. Hoge Raad 30 mei 2008, NJ 2008/311, ECLI:NL:HR:2008:BC5012): ( i) dat de incidenteel eiser belang moet hebben bij de door hem verlangde schorsing van de tenuitvoerlegging;
(ii) dat bij de in het licht van de omstandigheden van het geval te verrichten afweging van de belangen van partijen moet worden nagegaan of het belang van de degene die de veroordeling verkreeg, zwaarder weegt dan dat van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist, en
(iii) dat bij deze belangenafweging de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing moet blijven.
Bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing als hier bedoeld geldt ook, dat in beginsel moet worden uitgegaan van de beslissing van de vorige rechter en de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen omtrent de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Dit kan anders zijn indien na de bestreden beslissing feiten of omstandigheden zijn voorgevallen of aan het licht gekomen, die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken, dan wel indien het bestreden vonnis klaarblijkelijk berust op een juridische of feitelijke misslag.
7. Met inachtneming van het voorgaande is het hof van oordeel dat hetgeen Lyneth aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd onvoldoende is om toewijzing van de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging te rechtvaardigen.
8. Met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de veroordeling tot betaling van salaris over de periode vanaf 10 juli 2013 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig mocht blijken te zijn geëindigd, heeft Lyneth geen na het vonnis van 10 oktober 2013 voorgevallen feiten of omstandigheden gesteld die zouden kunnen rechtvaardigen dat van dat vonnis wordt afgeweken. De enkele omstandigheid dat het beslag voor een te hoog bedrag is gelegd, zoals Lyneth heeft gesteld maar [geïntimeerde] gemotiveerd heeft betwist, is daartoe niet van belang. Voorts valt niet in te zien dat Lyneth op die grond bij schorsing van de tenuitvoerlegging een belang heeft dat zwaarder weegt dan het belang van [geïntimeerde] bij behoud van de uitvoerbaarheid. Dat wordt niet anders doordat Lyneth heeft aangeboden zekerheid te stellen voor de salarisbetaling. Zij heeft namelijk niet duidelijk gemaakt waarom die omstandigheid zou meebrengen dat haar belang bij schorsing van de tenuitvoerlegging zwaarder zou moeten wegen dan belang van [geïntimeerde] bij behoud van de mogelijkheid van tenuitvoerlegging. Ten slotte is gesteld noch gebleken dat het bestreden vonnis – gelet op voormelde gronden – op een kennelijke juridische of feitelijke misslag berust.
9. Met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de veroordeling tot het verstrekken van salarisstroken heeft Lyneth gesteld dat zij alle salarisstroken reeds ter zitting van de kantonrechter en vervolgens, voor wat de maanden juli, augustus en september 2013 betreft, nogmaals binnen de sommatietermijn aan [geïntimeerde] heeft verstrekt. [geïntimeerde] heeft hiertegenover aangevoerd dat zij weliswaar concept-salarisstroken over de maanden juli, augustus en september 2013 heeft ontvangen, maar dat Lyneth daarmee nog niet heeft voldaan aan de veroordeling, aangezien een salarisstrook slechts betrekking kan hebben op uitbetaald salaris en het salaris over de genoemde maanden nog in het geheel niet is voldaan. Het hof overweegt dat de omstandigheid dat uitvoerbaarheid bij voorbaat geen doel meer dient omdat Lyneth inmiddels aan de veroordeling zou hebben voldaan, geen grond oplevert voor schorsing van de uitvoerbaarheid van het vonnis. De vraag of Lyneth aan de veroordeling heeft voldaan, betreft niet de uitvoerbaarheid bij voorraad, maar betreft een executiegeschil ter zake waarvan niet het hof, maar de rechtbank bevoegd is een oordeel te geven.
10. Vervolgens is aan de orde of het hof de tot tenuitvoerlegging van het vonnis van 10 oktober 2013 gelegde beslagen dient op te heffen, al dan niet onder de voorwaarde van het stellen van zekerheid. Voor dit onderdeel van de vordering is het hof niet bevoegd, aangezien dit, zoals [geïntimeerde] heeft betoogd, onder de exclusieve bevoegdheid valt van de in art. 438 Rv aangewezen rechter voor executiegeschillen.
11. Een en ander brengt mee dat de incidentele vordering, voor zover deze strekt tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 10 oktober 2013, dient te worden afgewezen en dat het hof zich, voor zover de vordering strekt tot het verkrijgen van een bevel tot opheffing van de beslagen, onbevoegd zal verklaren. Een verwijzing op de voet van art. 73 Rv zal het hof achterwege laten, nu het incidentele karakter van de vordering zich daartegen verzet. Bij deze uitkomst past dat Lyneth in de kosten van dit geding wordt veroordeeld.
12. Het hof zal de hoofdzaak verwijzen naar de rol voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde].