In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 2 januari 2014 de WOZ-waarde van een perceel met een recreatiewoning had vastgesteld. De Heffingsambtenaar van de gemeente Zuidplas had de waarde van het perceel op 1 januari 2011 vastgesteld op € 105.000, maar na bezwaar van belanghebbende werd deze waarde verlaagd naar € 97.000. De rechtbank verlaagde de waarde verder naar € 59.000, wat leidde tot het hoger beroep van belanghebbende, die een waarde van € 25.000 bepleitte. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 september 2014 in Den Haag, waar beide partijen aanwezig waren, werd de zaak besproken. Het Hof oordeelde dat de rechtbank op goede gronden tot haar beslissing was gekomen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de waarde van € 59.000 niet te hoog was. Het Hof hield rekening met vergelijkingsobjecten en de specifieke omstandigheden van het perceel, waaronder de aanwezigheid van asbest en de gedoogvergunning voor permanente bewoning. De proceskosten werden niet toegewezen aan belanghebbende, aangezien deze in het ongelijk was gesteld.