ECLI:NL:GHDHA:2014:3492

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2014
Publicatiedatum
27 oktober 2014
Zaaknummer
200.151.595
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekzaak inzake studielening tussen Stichting Studiefinanciering Curaçao en geïntimeerde

In deze zaak heeft de Stichting Studiefinanciering Curaçao hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in Rotterdam, waarin een bedrag van € 11.476,07 aan de Stichting werd toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De Stichting had een studielening van € 12.393,07 verstrekt aan de geïntimeerde, die deze lening niet volledig had terugbetaald. De overeenkomst van geldlening was gesloten op 17 juli 1995, en de lening werd opeisbaar na de beëindiging van de studie door de geïntimeerde in maart 1997. De Stichting vorderde terugbetaling van het geleende bedrag, inclusief contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter had de contractuele rente afgewezen en alleen de wettelijke rente toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding.

Het hof oordeelt dat de Nederlandse rechter bevoegd is, aangezien de geïntimeerde in Nederland woont. Het hof bevestigt dat de overeenkomst het nauwst verbonden is met Curaçao, en dat het recht van Curaçao van toepassing is. Het hof oordeelt dat de bedongen contractuele rente van 10% per jaar onaanvaardbaar hoog is en matigt deze tot de wettelijke rente. De grief van de Stichting over de ingangsdatum van de rente slaagt, en het hof wijst de wettelijke rente toe vanaf 1 december 2003. De grief over de buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen, omdat het hof deze ook onaanvaardbaar hoog acht. Het hof compenseert de proceskosten, aangezien beide partijen gedeeltelijk in het gelijk zijn gesteld. Het arrest is uitgesproken op 4 november 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.151.595/01
Zaaknummer rechtbank : 2775059 \ CV EXPL 14-6169

arrest van 4 november 2014

inzake

Stichting Studiefinanciering Curaçao,

gevestigd te Willemstad, Curaçao,
appellante,
hierna te noemen: de Stichting,
advocaat: mr. E. Douma te Almere,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
niet verschenen.

Het verloop van het geding

1.1
Bij exploot van 19 juni 2014 is de Stichting in hoger beroep gekomen van het door de kantonrechter (rechtbank Rotterdam, zittingsplaats Rotterdam), tussen partijen gewezen vonnis van 21 maart 2014. Tegen [geïntimeerde] is verstek verleend. Bij memorie van grieven heeft zij drie grieven tegen dat vonnis aangevoerd en toegelicht.
1.2
Vervolgens heeft de Stichting de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest en arrest gevraagd.

Beoordeling in hoger beroep

2. Het gaat in deze zaak om het volgende. De Stichting heeft een studielening aan [geïntimeerde] verstrekt van in totaal € 12.393,07 in hoofdsom. Partijen hebben daartoe op 17 juli 1995 een overeenkomst van geldlening gesloten. In verband met de beëindiging van de studie door [geïntimeerde] in maart 1997 is het geleende bedrag opeisbaar geworden. Partijen hebben een of meer betalingsregelingen afgesproken, die [geïntimeerde] evenwel gedeeltelijk niet is nagekomen.
3. De Stichting vordert in dit geding van [geïntimeerde] terugbetaling van de geleende som ad € 12.393,07, te vermeerderen met de contractuele rente ad 10% per jaar, subsidiair de wettelijke rente, over de resterende hoofdsom vanaf 1 december 2003 tot aan de dag der algehele voldoening en de buitengerechtelijke incassokosten ad € 2.212,12 incl. btw, subsidiair € 1.158,- incl. btw, een en ander verminderd met de na aanmaning(en) ontvangen deelbetaling(en) van € 2.075,00, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding.
4. De kantonrechter heeft bij het bestreden vonnis een bedrag van € 11.476,07 toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 12.393,07 vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening, alsmede [geïntimeerde] veroordeeld in de kosten van het geding.
5. Bij de beoordeling van de grieven stelt het hof het volgende voorop. Het betreft hier een interregionale zaak. De rechter dient bij de beantwoording van de vraag of hem in een geval van interregionale aard rechtsmacht toekomt, zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij de bevoegdheidsbepalingen die voor hem gelden op het terrein van het internationaal privaatrecht (HR 2 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1063). Nu [geïntimeerde], de verwerende partij, in Nederland woont, is de Nederlandse rechter derhalve bevoegd. Ook ten aanzien van het in gevallen van interregionale aard toepasselijke recht geldt dat de rechter de regels van internationaal privaatrecht zoveel mogelijk overeenkomstig moet toepassen (HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0663). De onderhavige vordering heeft betrekking op een verbintenis uit overeenkomst. In de overeenkomst van studielening is geen rechtskeuze opgenomen. In dat geval is op grond van het Nederlandse internationaal privaatrecht het recht van toepassing van het land waarmee de overeenkomst het nauwst is verbonden. Nu de Stichting blijkens de overeenkomst van studielening ten tijde van het sluiten van die overeenkomst in Curaçao was (en ook thans nog is) gevestigd, terwijl ook [geïntimeerde] blijkens de aanhef van de overeenkomst ten tijde van het sluiten ervan op Curaçao woonde, en er geen aanwijzingen zijn dat de overeenkomst nauwer met een ander land, in het bijzonder Nederland, is verbonden, wordt geoordeeld dat de overeenkomst het nauwst verbonden is met de voormalige Nederlandse Antillen. Per 10 oktober 2010 zijn de Nederlandse Antillen opgehouden te bestaan en is het eiland Curaçao een autonoom land binnen het Koninkrijk der Nederlanden geworden. De voormalige civiele wetgeving van de Nederlandse Antillen van voor 10 oktober 2010 is blijven gelden. Een en ander brengt mee dat de overeenkomst tussen partijen wordt beheerst door het recht van (voorheen de Nederlandse Antillen, thans) Curaçao.
6. De eerste grief van de Stichting is gericht tegen de afwijzing van de primair gevorderde contractuele rente ad 10% per jaar over de hoofdsom. Evenals (kennelijk) de kantonrechter acht het hof de gevorderde contractuele rente niet toewijsbaar. Naar het te dezen toepasselijke (voorheen: Antilliaanse, thans) Curaçaose recht kan de rechter ambtshalve de bedongen contractuele rente matigen op de grond dat toepassing van het beding in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Het hof acht de overeengekomen rente ad 10% per jaar, mede gelet op de omstandigheid dat het hier een studielening betreft van een (semi-) overheidslichaam aan een particulier, onaanvaardbaar hoog. Het hof is van oordeel dat de contractuele rente dient te worden gematigd tot de - subsidiair gevorderde en door de kantonrechter toegewezen - wettelijke rente. Grief 1 faalt daarom.
7. Grief 2 bevat de klacht dat de kantonrechter de rente niet vanaf de gevorderde ingangsdatum, 1 december 2003, maar vanaf de datum van de inleidende dagvaarding (13 november 2013) heeft toegewezen. Deze grief slaagt. Nu [geïntimeerde] geen verweer heeft gevoerd tegen de door de Stichting gevorderde ingangsdatum van de rente en deze ingangsdatum niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal het hof – met vernietiging van het bestreden vonnis in zoverre - de wettelijke rente toewijzen met ingang van 1 december 2003.
8. Met grief 3 klaagt de Stichting erover dat de kantonrechter zonder enige motivering de primair gevorderde contractuele buitengerechtelijke kosten niet heeft toegewezen, maar in plaats daarvan het subsidiair gevorderde forfaitaire bedrag aan buitengerechtelijke kosten op grond van Aanbeveling II van het Rapport Voorwerk heeft toegewezen. De Stichting heeft gemotiveerd en onder overlegging (bij de inleidende dagvaarding) van aanmaningsbrieven en andere correspondentie gesteld dat zij buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt. De Stichting vordert primair de incassokosten ad € 2.212,12 incl. btw zoals berekend op grond van artikel VII lid 4 van de overeenkomst van geldlening, te weten 15% over de hoofdsom plus de verschenen contractuele rente op het moment van het uit handen geven van de vordering. Naar het te dezen toepasselijke (voorheen: Antilliaanse, thans) Curaçaose recht kan de rechter ambtshalve de bedongen buitengerechtelijke incassokosten matigen op de grond dat toepassing van het beding in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Het hof acht, gelet op de omstandigheid dat het hier een studielening betreft van een (semi-) overheidslichaam aan een particulier, de omvang van de bedongen buitengerechtelijke incassokosten (15% van de hoofdsom + de rente) in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Daaraan doet niet af dat de Stichting ontegenzeggelijk een grote hoeveelheid buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht in deze kwestie. Het hof is van oordeel dat de bedongen buitengerechtelijke kosten moeten worden gematigd tot het subsidiair gevorderde en toegewezen bedrag. Grief 3 faalt dan ook.
9. Vanwege het slagen van grief 2 van de Stichting dient het bestreden vonnis gedeeltelijk te worden vernietigd, namelijk voor zover het betreft de ingangsdatum van de daarbij toegewezen wettelijke rente.
10. Aangezien beide partijen gedeeltelijk in het (on)gelijk zijn gesteld, ziet het hof aanleiding de kosten van het geding in hoger beroep te compenseren.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter (rechtbank Rotterdam, zittingsplaats Rotterdam) van 21 maart 2014, doch uitsluitend voor zover daarbij de ingangsdatum van de wettelijke rente is gesteld op de dag van de dagvaarding;
en in zoverre opnieuw recht doende:
- veroordeelt [geïntimeerde] om aan de Stichting tegen kwijting te betalen € 11.476,07, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 12.393,07 vanaf 1 december 2003 tot de dag van algehele voldoening:
- bekrachtigt dat vonnis voor het overige;
- compenseert de kosten van het hoger beroep;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.M. Wattendorff, A.J.M.E. Arpeau en M. Flipse en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 november 2014 in aanwezigheid van de griffier.