Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest d.d. 15 juli 2014
[appellant],
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
“transfer of sentenced persons declaration”). In deze verklaring staat aangekruist dat [appellant] instemt met overbrenging naar Nederland (
“for the enforcement of my sentence”) en dat hij informatie (
“Information regarding transfer of sentenced persons”) heeft ontvangen met betrekking tot de wetgeving betreffende zijn overbrenging naar Nederland en de juridische gevolgen hiervan.
“in psychiatrische zin is dat op dit moment niet proefondervindelijk vast te stellen omdat betrokkene medicatie weigert. Er is wel een grote kans dat betrokkene baat zou hebben bij medicatie ter vermindering van depressieve klachten (…).”
“(…) de behandeling van betrokkene is door de overplaatsing niet gewijzigd, hij heeft dezelfde behandelaars die hem dezelfde behandeling aanbieden. (…)
“Betrokkene beseft dat behandeling noodzakelijk is en hij wil dat ook graag, alleen niet in detentie omdat de detentiesituatie hem dagelijks herinnert aan traumatische ervaringen en hij zich daardoor onveilig voelt.”.
“Klinische setting zoals een FPK”.
“Behandeling van ernstige PTSS klachten, opgedaan tijdens de detentie in Noorwegen. In het PPC zal een behandeling niet gaan lukken omdat betrokkene daartoe vanwege de detentieomgeving niet is gemotiveerd. (…) De omgeving waarin de behandeling plaats moet vinden, moet voor betrokkene in ieder geval veilig zijn en dat is het PPC op dit moment niet. Hij kan zich hier niet openstellen voor een behandeling.”.
voortgezettetenuitvoerlegging, integendeel, hij zou er op grond van aan hem gegeven informatie vanuit zijn gegaan dat zijn straf zou worden
omgezetin een straf naar Nederlandse maatstaven. Volgens [appellant] stond het de Staat ook vrij dat te doen en had de Staat dit op grond van het destijds geldende beleid ook moeten doen. Grief 8, tot slot, is gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat [appellant] niet detentieongeschikt is.
“…asks the sentence to be continued according to the procedure provided in Article 9.1(a) of the Convention”) blijkt dat de Noorse autoriteiten expliciet verzochten om
voortzettingvan de tenuitvoerlegging. Artikel 9 lid 1 sub a van het VOGP verwijst immers expliciet naar artikel 10, dat ziet op de voortgezette tenuitvoerlegging. Als de Noorse autoriteiten het oog hadden gehad op
omzetting, althans die mogelijkheid open hadden willen laten, dan zouden zij logischerwijs hebben verwezen naar artikel 9 lid 1 sub b van het VOGP, in samenhang met artikel 11 van dat verdrag, dat specifiek betrekking heeft op de omzettingsprocedure. [appellant] heeft in dit verband nog gewezen op het tweede lid van artikel 10 van het VOGP waarin onder meer staat:
“If, however, this sentence is by its nature or duration incompatible with the law of the administering State, or its law so requires, that State may, by a court or administrative order, adapt the sanction to the punishment or measure prescribed by its own law for a similar offence”. Volgens [appellant] is de in Noorwegen opgelegde straf van twaalf jaar en zes maanden hoger dan het in Nederland geldende strafmaximum van twaalf jaar en is de duur van die straf dus
“incompatible with the law”van Nederland. De Staat heeft dit gemotiveerd weersproken en uit het onder 1.5. vermelde verzoek kan (indirect) worden afgeleid dat de bijzondere kamer van het hof te Arnhem evenmin van oordeel is dat sprake is van strijd met de Nederlandse strafwet. Wat daar echter ook van zij, de in lid 2 van artikel 10 van het VOGP bedoelde aanpassing is niet hetzelfde als de door [appellant] gewenste omzetting en in elk geval vormt de gestelde toepasselijkheid van deze bepaling geen grond voor toewijzing in kort geding van de vordering tot invrijheidsstelling wegens het ontbreken van een spoedeisend belang (ook indien zou moeten worden uitgegaan van een strafmaat van twaalf jaar, zou dit immers niet tot invrijheidstelling op korte termijn leiden).