ECLI:NL:GHDHA:2014:3079

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2014
Publicatiedatum
29 september 2014
Zaaknummer
200.116.834-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal van sieraden en zorgplicht verhuurder met betrekking tot beheer reservesleutels

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, betreft het een hoger beroep van de appellant, wonende te [woonplaats 1], tegen Aannemingsbedrijf [geïntimeerde] B.V., gevestigd te [woonplaats 2]. De zaak draait om de vraag of de verhuurder zorgplicht heeft met betrekking tot de reservesleutels van het pand en de diefstal van sieraden. Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 4 maart 2014, waarin [geïntimeerde] was toegelaten tot bewijslevering. [geïntimeerde] heeft echter afgezien van het horen van getuigen en heeft een akte na niet gehouden getuigenverhoor ingediend. De appellant heeft hierop gereageerd met een antwoordakte. Het hof handhaaft de overwegingen uit het tussenarrest en oordeelt dat [geïntimeerde] niet is geslaagd in de bewijslevering.

Het hof overweegt dat [geïntimeerde] een rapport heeft overgelegd van Alphaplan adviseurs, waarin de kosten voor de werkzaamheden zijn gespecificeerd. Het hof concludeert dat de appellant ongerechtvaardigd is verrijkt met een bedrag van € 40.505,58, dat hij aan [geïntimeerde] moet vergoeden. De appellant heeft betoogd dat de kosten voor stucwerk niet onder de opdrachtbevestiging vallen, maar het hof verwerpt deze stelling. De appellant heeft niet voldoende onderbouwd dat het stucwerk noodzakelijk was voor de oplevering van de woning.

Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en kent de gevorderde bedragen toe aan [geïntimeerde]. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 30 september 2014 door de rechters A.J.M.E. Arpeau, M.M. Olthof en P.M. Verbeek, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.116.834/01
Zaaknummer rechtbank : 409412 / HA ZA 11-2827

arrest van 30 september 2014

inzake

[appellant],

wonende te [woonplaats 1],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. O.R. van Hardenbroek van Ammerstol te Den Haag,
tegen

Aannemingsbedrijf [geïntimeerde] B.V.,

gevestigd te [woonplaats 2],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. A.R.M. van der Pluijm te Leiden.

Het geding

Voor het eerdere procesverloop verwijst het hof naar zijn tussenarrest van 4 maart 2014. In dit arrest is [geïntimeerde] toegelaten tot bewijslevering. [geïntimeerde] heeft afgezien van het doen horen van getuigen en een akte niet gehouden getuigenverhoor zijdens [geïntimeerde] (met producties) genomen. [appellant] heeft een antwoordakte (met producties) genomen.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en andermaal arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1.
Het hof handhaaft hetgeen is overwogen en beslist in zijn tussenarrest van 4 maart 2014.
2.
In dit tussenarrest is [geïntimeerde] toegelaten te bewijzen dat zij mondeling met [appellant] een overeenkomst heeft gesloten tot levering en plaatsing van de gevelkozijnen en ramen voor een prijs van € 49.991,90 (zie grief 1). Verder is [appellant] de gelegenheid gegeven zich uit te laten over het gewijzigde standpunt van [geïntimeerde] met betrekking tot de post stuc- metselwerk ad € 4.998,-- (zie grief 2). Tot slot is de beslissing op grief 4, die zich richt tegen het oordeel van de rechtbank dat opschorting door [appellant] niet gerechtvaardigd was en dat de rente dient te worden toegewezen vanaf de vervaldatum van de facturen aangehouden totdat duidelijk is welke bedragen partijen over en weer aan elkaar verschuldigd zijn.
3.
[geïntimeerde] heeft afgezien van het doen horen van getuigen. Dit betekent dat, zoals [geïntimeerde] in haar akte na niet gehouden getuigenverhoor terecht heeft vastgesteld, zij niet is geslaagd in de opgedragen bewijslevering. Zoals in r.o. 13 van het tussenarrest is overwogen dient vervolgens beoordeeld te worden of [appellant] aan [geïntimeerde] een vergoeding verschuldigd is voor de door haar uitgevoerde werkzaamheden op grond van ongerechtvaardigde verrijking en zo ja, hoe hoog deze vergoeding dient te zijn.
4.
Bij akte na niet gehouden getuigenverhoor heeft [geïntimeerde] een rapport waardebepaling overgelegd van Alphaplan adviseurs in bouwen d.d. 28 mei 2014. Bijlage VI bij dit rapport bevat een kostenspecificatie voor de hier in geschil zijnde post. Volgens deze berekening bedragen de totale kosten voor deze post € 40.505,58 excl btw (€ 48.201,63 incl. 19% btw). Het hof overweegt dat van ongerechtvaardigde verrijking ook sprake kan zijn indien en voor zover de uitgaven ten behoeve van de verbouwing, ook al heeft die niet tot waardestijging van het pand geleid, voor rekening van [geïntimeerde] zijn gekomen en [appellant] zich die uitgaven aldus heeft bespaard. Het hof overweegt voorts dat anders dan [appellant] betoogt het enkele feit dat het rapport is opgesteld op verzoek van [geïntimeerde] en dat [appellant] daarbij niet is betrokken niet betekent dat aan het rapport geen waarde toekomt. Gesteld noch gebleken is dat Alphaplan onvoldoende deskundig zou zijn om de kosten voor het leveren en plaatsen van de gevelkozijnen en ramen te begroten, dan wel dat Alphaplan zich bij de uitvoering van de opdracht onvoldoende onafhankelijk zou hebben opgesteld. [appellant] heeft deze kostenspecificatie in zijn antwoordakte niet (gemotiveerd) betwist. Het hof neemt de kostenspecificatie van Alphaplan over. Deze kostenspecificatie wijkt (iets) af van het door [geïntimeerde] gevorderde bedrag van € 49.991,-- en de door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord als productie XVI overgelegde begroting ad € 50.408,63 incl. btw (€ 42.360,20 excl btw) maar zonder toelichting, die ontbreekt, is er onvoldoende grond om af te wijken van de hiervoor genoemde kostenspecificatie van Alphaplan. Het hof merkt voorts nog op dat het feit dat [geïntimeerde] tijdens de op 28 februari 2013 gehouden comparitie van partijen heeft verklaard dat (alleen al) de inkoop van de kozijnen € 21.400,-- heeft bedragen ook onvoldoende reden is om de kostenspecificatie van Alphaplan niet te volgen. [appellant] heeft terecht aangevoerd dat de btw niet voor toewijzing in aanmerking komt daar het hier een schadevergoeding betreft. Uit het voorgaande volgt dat [geïntimeerde] met de kostenspecificatie van Alphaplan voldoende heeft aangetoond dat [appellant] ongerechtvaardigd is verrijkt met een bedrag van € 40.505,58 ten koste van Waajer. Dit betekent dat [appellant] op de voet van artikel 6:212 BW verplicht is de daardoor door [geïntimeerde] geleden schade aan haar te vergoeden. Het hof zal derhalve op grond van ongerechtvaardigde verrijking een bedrag van € 40.505,58 toewijzen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding. Naar het oordeel van het hof zijn geen feiten en omstandigheden gebleken die meebrengen dat toewijzing van het hiervoor genoemde bedrag in de gegeven omstandigheden niet redelijk zou zijn. De enkele omstandigheid dat de WOZ-waarde van de woning bij uitspraak op het bezwaarschrift van [appellant] d.d. 8 mei 2014 voor het jaar 2014 is bepaald op € 550.000,-- is daartoe in elk geval onvoldoende. Grief 1 treft derhalve maar voor een zeer klein gedeelte doel.
5.
Zoals in r.o. 17 van het tussenarrest is overwogen heeft [geïntimeerde] in de memorie van antwoord aangevoerd dat in de post stuc-metselwerk ad € 4.998,-- een fout is geslopen. Die post had moeten luiden stuc- op metselwerk. Deze post betreft volgens [geïntimeerde] het stucwerk op het vuilmetselwerk van de kolommen in de vier hoeken van de woning. Dit is meerwerk. Het metselwerk (het opmetselen van de hoekkolommen) was onderdeel van de opgedragen werkzaamheden ter zake van de kap/tweede verdieping. Dit geldt niet voor het hier in geschil zijnde stucwerk. Dit raakt de esthetica c.q. uitstraling van de prestigieuze woning van [appellant] en is niet noodzakelijk voor de uitvoering van de werkzaamheden aan de kap/tweede verdieping. Het hof overweegt dat [appellant] in zijn antwoordakte niet betwist dat deze post betrekking heeft op het stucwerk op het (vuil)metselwerk van de vier hoekkolommen van de woning. Het hof verwerpt de stelling van [appellant] dat dit stucwerk onderdeel was van de in de opdrachtbevestiging van 8 oktober 2010 overeengekomen werkzaamheden ter zake van de kap/tweede verdieping. Dit stucwerk wordt daar niet genoemd. Dat dit stucwerk niet onder de opdrachtbevestiging van 8 oktober 2010 valt vindt steun in het feit dat in de offerte van 30 november 2010 en in de offerte van 18 februari 2011 deze post apart is geoffreerd voor het bedrag van € 4.998--. Dit had voor [appellant] duidelijk moeten zijn ook indien hij (zoals door hem wordt gesteld) geen bouwkundige kennis heeft. Gelet hierop gaat de stelling van [appellant] niet op dat hij er op mocht vertrouwen dat de opdrachtbevestiging van 8 oktober 2010 ad € 100.000,-- voorzag in alle werkzaamheden met betrekking tot het dak (en dat er geen sprake zou zijn van extra kosten voor het stucwerk in verband met de afwerking, althans dat [geïntimeerde] hem daarvoor had moeten waarschuwen). Het betoog van [appellant] dat het stucwerk noodzakelijk is omdat de woning niet kan worden opgeleverd met vuilmetselwerk doet aan het voorgaande niet af. Het hof tekent aan dat hiermee niet, althans onvoldoende gemotiveerd is betwist dat het bij dit stucwerk gaat om de esthetica en uitstraling van de woning. Voorts valt uit het rapport van Lengkeek af te leiden dat het opmetselen van de hoekpunten van de woning tot dak niveau noodzakelijk was om de dakconstructie op een juiste wijze te kunnen aanbrengen. Dat ook het stucwerk op het vuilmetselwerk daarbij noodzakelijk was blijkt niet uit dit rapport. Grief 2 treft derhalve geen doel. Daar [appellant] heeft betwist dat hij de op deze post betrekking hebbende factuur van 22 augustus 2011 heeft ontvangen zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf de dag der dagvaarding.
6.
Uit het voorgaande volgt dat ook grief 4 geen doel treft. Anders dan [appellant] heeft betoogd heeft de schade die hij door toedoen van [geïntimeerde] heeft geleden niet geleid tot een vordering op [geïntimeerde] van een bedrag van € 64.717,23 en is [appellant] na verrekening van hetgeen hij aan [geïntimeerde] verschuldigd is nog een aanzienlijk bedrag aan [geïntimeerde] schuldig.
7.
Het voorgaande betekent dat toewijsbaar is
in conventie:(a) het restantbedrag voor de werkzaamheden aan de kap/tweede verdieping ad €10.000,--, (b) een schadevergoeding in verband met ongerechtvaardigde verrijking inzake het plaatsen en leveren van de gevelkozijnen en ramen ad € 40.505,58 en (c) stucwerk op (vuil)metselwerk ad € 4.998,--, in totaal zijnde
€ 55.503,58.
In reconventieis toewijsbaar
:
(e) herstelkosten ad € 11.260,-- en de kosten van het rapport Lengkeek ad € 4.257,23, in totaal zijnde
€ 15.517,23.
8.
Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen en de hiervoor genoemde bedragen toewijzen. Voor de leesbaarheid zal het hof het dictum opnieuw formuleren. Daar partijen in dit hoger beroep over en weer in het ongelijk zijn gesteld zal het hof de kosten van het hoger beroep compenseren.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen in conventie en in reconventie gewezen vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage van 26 september 2012,
en
opnieuw rechtdoende:
in conventie
  • veroordeelt [appellant] om aan [geïntimeerde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 55.503,58, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het daarin begrepen bedrag van € 10.000,-- vanaf de vervaldatum van de factuur, en over de bedragen van € 40.505,23 en € 4.998,-- vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening
  • veroordeelt [appellant] in de beslagkosten, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 1.183,16, alsmede de proceskosten, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op 26 september 2012 begroot op € 3.611,26,
  • verklaart deze beslissing in conventie uitvoerbaar bij voorraad,

in reconventie

  • veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 15.517,23, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het daarin begrepen bedrag van € 11.260,-- met ingang van 29 februari 2012 en een bedrag van € 4.257,23 met ingang van veertien dagen na 26 september 2012 tot de dag van volledige betaling,
  • compenseert de kosten van de procedure in reconventie, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
  • verklaart deze beslissing in reconventie uitvoerbaar bij voorraad,
en voorts:
compenseert de kosten van de procedure in hoger beroep tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.J.M.E. Arpeau, M.M. Olthof en P.M. Verbeek en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 september 2014 in aanwezigheid van de griffier.