ECLI:NL:GHDHA:2014:3021
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake aanslagen rioolrecht en afvalstoffenheffing gemeente Rotterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam met betrekking tot aanslagen in het rioolrecht en de afvalstoffenheffing voor het jaar 2008. De belanghebbende, eigenaar van een pand dat is aangesloten op de gemeentelijke riolering, heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde aanslagen van respectievelijk € 160,41 en € 248,25. De inspecteur heeft het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. In hoger beroep stelt de belanghebbende dat de inspecteur onredelijk laat in gebreke is gesteld, waardoor hij recht heeft op een dwangsom van € 1.260. Daarnaast vordert hij een schadevergoeding van € 500 voor immateriële schade en vergoeding van juridische kosten van € 1.585,51. De inspecteur ontkent deze claims en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Het Gerechtshof Den Haag oordeelt dat de belanghebbende de inspecteur onredelijk laat in gebreke heeft gesteld, waardoor er geen dwangsom verschuldigd is. Ook wordt het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen, omdat de redelijke termijn voor de beslechting van het geschil niet is overschreden. Het Hof bevestigt verder dat de heffing van rioolrecht niet in strijd is met het proportionaliteitsbeginsel of andere rechtsbeginselen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de aanslag niet vernietigd hoeft te worden. De conclusie van het Hof is dat het hoger beroep ongegrond is en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.